5.3.2.Motivering van de vrijspraak voor feit 1
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de in de tenlastelegging genoemde zendingen teakhout uit Myanmar door [naam 1] zijn besteld. Deze zendingen werden in Tsjechië ingeklaard. Deze werkwijze is ook bevestigd door [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] .
In artikel 4 lid 2 Houtverordening is bepaald dat de zorgvuldigheidseisen uit artikel 6 lid 1 Houtverordening gelden voor de marktdeelnemer. Dit maakt het delict een kwaliteitsdelict. Daarom zal de rechtbank in deze rubriek de vraag beantwoorden wie in deze zaak als marktdeelnemer aangemerkt moet(en) worden.
Blijkens artikel 2 onder c Houtverordening is een marktdeelnemer een natuurlijke- of rechtspersoon die hout of houtproducten op de markt brengt. Artikel 2 onder b Houtverordening definieert op de markt brengen als:
“het op enigerlij wijze, ongeacht de gebruikte verkooptechniek, voor de eerste maal leveren van hout of houtproducten op de interne markt met het oog op distributie of gebruik in het kader van een handelsactiviteit (...)”.
Deze definitie van op de markt brengen is op meerdere manieren te interpreteren. Ter verduidelijking van bepaalde onderdelen van de Houtverordening, heeft de Europese Commissie een document uitgegeven onder de naam “Richtsnoeren voor de EU-houtverordening” (12 februari 2016, C (2016) 755 (hierna: de Richtsnoeren)). Hoewel de Richtsnoeren niet wettelijk bindend zijn, worden deze wel van belang geacht bij het interpreteren van de bepalingen van de Houtverordening.In de Richtsnoeren is beschreven dat hout wordt beschouwd als op de markt gebracht wanneer het voor de eerste maal op de interne markt wordt geleverd met het oog op distributie of gebruik in het kader van een handelsactiviteit. Met leveren op de interne markt wordt blijkens de Richtsnoeren bedoeld dat het hout fysiek aanwezig moet zijn in de EU. Daarnaast moet voor het in het vrije verkeer brengen, voor zover hier relevant, het hout in de EU zijn ingevoerd en door de douane ingeklaard. Producten krijgen namelijk pas de status “goederen van de Europese Unie” wanneer zij het douanegebied van de douane-unie zijn binnengekomen.
Verder is in de Richtsnoeren opgenomen dat voor hout gekapt buiten de EU, de marktdeelnemer is: de entiteit die optreedt als de importeur wanneer het hout door de EU-douaneautoriteiten wordt ingeklaard voor vrije verkeer in de EU. Omdat de verplichtingen voor de marktdeelnemer uit de Houtverordening gaan gelden bij het op de markt brengen van hout, is deze uitleg naar het oordeel van de rechtbank ook in lijn met het doel van de Houtverordening; voorkomen dat illegaal gekapt hout het vrije verkeer van goederen van de EU wordt binnengebracht. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de Houtverordening zo moet worden uitgelegd, dat hout geacht wordt op de markt te zijn gebracht op het moment dat het wordt ingeklaard door de douane in de EU, met het oog op distributie of gebruik in het kader van een handelsactiviteit.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [naam 1] de zendingen teakhout liet inklaren in Tsjechië. Dat [naam 1] hierbij het oog had op distributie of gebruik in het kader van een handelsactiviteit, kan ook worden vastgesteld op basis van het dossier. Het hout werd namelijk geïmporteerd ten behoeve van verkoop (aan [verdachte] ). [naam 1] heeft het teakhout dan ook op de markt gebracht in de zin van de Houtverordening en moet daarom worden aangemerkt als marktdeelnemer. De rechtbank ziet geen grond om [medeverdachte 3] en/of [verdachte] ieder afzonderlijk als marktdeelnemer aan te merken.
De conclusie is dus dat van alle verdachten alleen [naam 1] is aan te merken als marktdeelnemer in de zin van de Houtverordening.
Dat alleen [naam 1] kan worden aangemerkt als marktdeelnemer neemt niet weg dat het tenlastegelegde feit wel kan worden medegepleegd. Uit vaste jurisprudentie blijkt namelijk dat voor het medeplegen van een kwaliteitsdelict, niet vereist is dat alle medeplegers in het bezit zijn van deze kwaliteit. Betrokkenen die de kwaliteit marktdeelnemer niet bezitten, kunnen dus wel als deelnemers aansprakelijk worden gesteld.
De rechtbank stelt in de vonnissen van heden inzake [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] vast dat [medeverdachte 3] nauw en bewust heeft samengewerkt met [naam 1] bij het op de markt brengen van teakhout en acht bewezen dat [medeverdachte 3] het tenlastegelegde feit met [naam 1] heeft medegepleegd. Dat [verdachte] het feit heeft medegepleegd, kan echter niet worden bewezen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Uit het dossier en de verklaringen van verdachten komt naar voren dat [verdachte] al langere tijd samenwerkte met [medeverdachte 3] . Deze samenwerking bestond al voordat [medeverdachte 3] de handel naar Tsjechië verlegde en via [naam 1] ging importeren. [verdachte] kocht hout van [medeverdachte 3] , die het importeerde uit Myanmar. Dat deze samenwerking intensief was, is door de verdediging niet ontkend. [verdachte] betaalde bijvoorbeeld mee aan de juridische kosten die [medeverdachte 3] moest maken bij de voorzieningenrechter, in verband met de last onder dwangsom die door de NVWA aan [medeverdachte 3] was opgelegd. Ook heeft [verdachte] meebetaald aan het laten verrichten van aanvullend bosonderzoek door Double Helix. [verdachte] is intensief betrokken gebleven toen de handel door [medeverdachte 3] werd verlegd naar Tsjechië. [verdachte] betaalde mee aan de oprichting van [naam 1] en dacht mee met [medeverdachte 4] over de wijze waarop teakhout geïmporteerd zou kunnen worden. Ook deed [verdachte] direct betalingen aan exporteurs van teakhout, die volgens de facturatie via [naam 1] aan [verdachte] leverden. [medeverdachte 2] reisde daarnaast zelf af naar Myanmar om de kwaliteit van te importeren partijen hout te controleren. Ten slotte bevindt zich een tapgesprek in het dossier, waarin door [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] en een derde de mogelijkheid wordt besproken om een holding op te richten die eigenaar zou worden van [naam 1] . [verdachte] zou ook een deel van de aandelen van deze holding moeten krijgen. Bij dit gesprek is [medeverdachte 2] echter niet betrokken geweest en hij zegt er ook niet van op de hoogte te zijn geweest.
De Houtverordening maakt onderscheid tussen de marktdeelnemer en de handelaar. Wie als marktdeelnemer moet worden aangemerkt, is hiervoor in rubriek 5.3.2.2 uiteengezet. De handelaar is blijkens artikel 2 onder d Houtverordening degene die hout koopt van een marktdeelnemer. De verplichtingen uit de artikelen 4 lid 2 en 6 lid 1 Houtverordening gelden alleen voor de marktdeelnemer. Voor een handelaar gelden andere verplichtingen, die volgen uit artikel 5 Houtverordening. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat [verdachte] als handelaar moet worden aangemerkt. Het onderscheid tussen deze twee begrippen is dan ook van belang bij het beantwoorden van de vraag of bewezen kan worden dat [verdachte] heeft medegepleegd met de marktdeelnemer.
De rechtbank oordeelt dat de gedragingen die [verdachte] heeft verricht, te verklaren zijn vanuit zijn rol van handelaar. [verdachte] was namelijk degene die contact had met de uiteindelijke afnemers, terwijl [medeverdachte 4] contact had met [naam 1] over het leveren van specifieke zendingen teakhout. [medeverdachte 4] is ook degene die actief betrokken was bij de activiteiten van [naam 1] . [medeverdachte 2] heeft de intensieve samenwerking van [verdachte] met [medeverdachte 3] niet ontkend, maar heeft uitgelegd dat [verdachte] een groot belang had bij het in werking blijven van de handelsketen. Dat [verdachte] aanbetalingen deed aan exporteurs, was bijvoorbeeld omdat [naam 1] daar niet voldoende middelen voor had. [verdachte] beschikte over geld, vanwege de aanbetalingen die zijn klanten aan hem hadden gedaan. Dat [medeverdachte 2] naar Myanmar afreisde om een partij hout te controleren, is gezien de aard en waarde van het hout ook niet onbegrijpelijk vanuit de rol van handelaar. [medeverdachte 2] wist namelijk wat zijn klanten wilden. Aangezien er grote bedragen gemoeid waren met het bestelde hout, is het niet onbegrijpelijk dat [medeverdachte 2] de zendingen zelf wilde controleren. Dat [medeverdachte 2] met [medeverdachte 4] meedacht over de manier waarop geïmporteerd zou kunnen worden en dat hij meebetaalde aan de oprichting van [naam 1] , kan ook worden verklaard door het belang dat [verdachte] had bij het in werking blijven van de handelsketen.
Bij het gesprek over het oprichten van een holding boven [naam 1] , waar [verdachte] een aandeel in zou krijgen, is [medeverdachte 2] niet betrokken geweest. [medeverdachte 1] heeft over dit gesprek verklaard dat dit een idee betrof, maar dat hier verder geen uitvoering aan is gegeven.
Dat [verdachte] de grenzen van de rol van handelaar heeft overschreden, waardoor hij niet langer alleen handelaar, maar ook (medepleger van de) marktdeelnemer is geworden, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld. De rechtbank acht feit 1 daarom niet bewezen en spreekt [verdachte] hiervan vrij.
5.3.2.4. (Voorwaardelijk) verzoek tot stellen prejudiciële vragen
De verdediging heeft voorwaardelijk verzocht om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie. Omdat de rechtbank [verdachte] vrijspreekt van het onder 1 tenlastegelegde, komt de rechtbank niet toe aan deze verzoeken.