ECLI:NL:RBAMS:2022:7409

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 november 2022
Publicatiedatum
8 december 2022
Zaaknummer
AMS 21/2776
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging schuldhulpverleningstraject en herleven van schulden in het kader van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 25 november 2022, wordt het beroep van eiseres tegen het besluit van 5 november 2020 om haar schuldhulpverleningstraject te beëindigen, beoordeeld. Eiseres, woonachtig in Amstelveen, had een schuld van € 11.655,23 en was per 1 januari 2018 toegelaten tot een schuldhulpverleningstraject. Dit traject werd beëindigd door verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amstelveen, op basis van nieuwe schulden en het ontbreken van aanmelding voor beschermingsbewind. Eiseres stelde dat de beëindiging van het traject onevenredig was, omdat de oorspronkelijke schulden door de beëindiging weer herleefden.

De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de beëindiging van het schuldhulpverleningstraject, met als gevolg het herleven van de volledige schuld, evenredig is in verhouding tot het doel van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs). De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en niet draagkrachtig is gemotiveerd. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens wordt verweerder opgedragen het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/2776

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 november 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit Amstelveen, eiseres

( [gem. eiseres] ),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amstelveen, verweerder
( [gem. verweerder] ).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van 5 november 2020 om het lopende schuldhulpverleningstraject van eiseres te beëindigen op grond van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs).
1.2.
Met het bestreden besluit van 6 april 2021 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.3.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 14 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van eiseres deelgenomen. Hij heeft gezegd dat eiseres ziek is en daarom niet naar de zitting kan komen. De gemachtigde van verweerder is zonder bericht van verhindering niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2.1.
De rechtbank beoordeelt of verweerder in redelijkheid het lopende schuldhulpverleningstraject kon beëindigen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
2.2.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Verweerder moet opnieuw een besluit op het bezwaar nemen
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2.3.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
2.4.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres is in verband met haar schulden van € 11.655,23 per 1 januari 2018 toegelaten tot een schuldhulpverleningstraject op grond van de Wgs, uitgevoerd door
Balans. Het tiental schuldeisers is akkoord gegaan met het plan om tegen finale kwijting eiseres 14,88 % van de schuld te laten aflossen in drie jaar tijd. Over het eerste jaar heeft eiseres € 600,- afgelost en over het tweede jaar – uiteindelijk – € 612,-. Over het derde jaar zou eiseres nog € 477,- moeten aflossen. De kantonrechter heeft op verzoek van eiseres met ingang van 1 oktober 2019 haar beschermingsbewind opgeheven. Vervolgens heeft eiseres vanaf 7 februari 2020 vrijwillig deelgenomen aan het budgetbeheer door
Balans.Op 7 juli 2020 is ook het budgetbeheer op verzoek van eiseres beëindigd.
Besluitvorming
3.1.
Op 1 oktober 2020 heeft verweerder een brief verzonden met als onderwerp ‘besluit schuldbemiddeling’. Daarin wordt eiseres erop gewezen dat zij binnen twee weken aangemeld dient te zijn voor beschermingsbewind om de schuldeisers zekerheid te geven over het betalen van vaste lasten en het aflossen van schulden. Het schuldhulpverleningstraject zal worden beëindigd als eiseres geen bevestiging stuurt van de aanmelding.
3.2.
Met het primaire besluit van 5 november 2020 heeft verweerder het schuldhulpverleningstraject beëindigd op grond van artikel 7 van de Wgs [1] . In dat besluit overweegt verweerder: ‘op basis van de nieuwe schulden in de vaste lasten en aflossing én het ontbreken van een aanmelding bij een beschermingsbewindvoerder kunnen wij de schuldregeling niet voorzetten’.
3.3.
In het bestreden besluit van 6 april 2021 heeft verweerder – overeenkomstig het advies van de bezwaarschriftencommissie – het bezwaarschrift van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
3.4.
Uit het verweerschrift volgt dat aan de beëindiging van de schuldhulpverlening niet het niet willen meewerken aan beschermingsbewind ten grondslag ligt, maar wel het feit dat eiseres, alle waarschuwingen ten spijt, nieuwe schulden heeft gemaakt.
Is het bericht van 1 oktober 2020 een besluit?
4.1.
Eiseres heeft aangevoerd dat de brief van 1 oktober 2020 dient te worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelet ook op het onderwerp van de brief. Ten onrechte staat er in die brief geen bezwaarclausule vermeld. Zo wordt het fundamentele recht geschonden om in bezwaar te komen. Het primaire besluit had gelet daarop ook niet genomen kunnen worden.
4.2.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat deze brief niet is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3 lid 1 van de Awb. Weliswaar staat in de kop het woord ‘besluit’, wat ongelukkig is verwoord, maar de inhoud is niet gericht op enig rechtsgevolg. De brief is een waarschuwing voor de eventuele (rechts)gevolgen indien eiseres zich niet zou aanmelden voor beschermingsbewind. Verweerder heeft daarom ook geen bezwaarclausule hoeven opnemen in de brief. De rechtbank volgt eiseres ook niet in de stelling dat verweerder het primaire besluit niet had kunnen nemen. Gemachtigde van eiseres heeft daarbij nog van de gelegenheid gebruik gemaakt om te reageren op de brief met zijn brief 14 oktober 2020. Bovendien heeft verweerder vervolgens een primair en bestreden besluit genomen in de zin van de Awb, waartegen eiseres bezwaar en beroep heeft kunnen instellen, zoals zij heeft gedaan. Er is dan ook geen sprake van schending van enig te respecteren belang van eiseres. De beroepsgrond slaagt niet.
Mocht verweerder het schuldhulpverleningstraject beëindigen?
5.1.
Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder het traject niet had mogen beëindigen. Er was slechts sprake van één maand huurachterstand en het geld voor het aflossen van het derde jaar van het traject was beschikbaar bij de gemachtigde van eiseres. De gevolgen zijn onevenredig hoog, omdat de oorspronkelijk schulden door de beëindiging van het schuldhulpverleningstraject weer zijn herleefd.
5.2.
De rechtbank stelt voorop dat de Wgs niet uitdrukkelijk bepaalt dat de schuldhulpverlening kan worden beëindigd als de aanvrager niet voldoet aan de medewerkingsplicht, neergelegd in artikel 7, eerste lid, van de Wgs. Dat betekent echter niet dat de bevoegdheid tot beëindiging van een traject op die grond niet bestaat. Het is inherent aan schuldhulpverlening dat deze kan worden beëindigd indien de aanvrager onvoldoende medewerking verleent en de voor de schuldhulpverlening noodzakelijke informatie niet verstrekt. Dat staat immers in de weg aan het realiseren van een stabiele situatie van waaruit aan de schulden kan worden gewerkt. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wgs volgt dat de wetgever ook uitdrukkelijk voor ogen heeft gehad dat de schuldhulpverlening kan worden beëindigd wegens onvoldoende medewerking van de aanvrager. [2]
5.3.
De rechtbank gaat er verder vanuit dat verweerder bij zijn bevoegdheid tot beëindiging van de schuldhulpverlening beoordelingsvrijheid toekomt. Echter omdat bij die beëindiging sprake is van een belastend besluit, is het aan het verweerder om aannemelijk te maken dat eiseres haar medewerkingsplicht niet is nagekomen. De rechtbank is van oordeel dat het college daarin niet is geslaagd en overweegt daartoe het volgende.
5.4.
Ten eerste volgt uit het verweerschrift dat het feit dat eiseres zich niet heeft aangemeld bij een bureau voor beschermingsbewind niet langer de reden is voor de beëindiging. Het primaire en bestreden besluit noemen deze weigering van eiseres om zich hiervoor aan te melden wel als reden van de beëindiging. Daarbij heeft verweerder in de waarschuwingsbrief van 1 oktober 2020 alleen het niet aanmelden voor beschermingsbewind genoemd als reden om het schuldhulpverleningstraject te zullen beëindigen. Het ontstaan van nieuwe schulden noemde verweerder niet. Deze wijziging van standpunt van verweerder in het verweerschrift maakt dat het bestreden besluit gebrekkig is gemotiveerd.
5.5.
Ten tweede volgt uit het verweerschrift dat het ontstaan van nieuwe schulden nadat eiseres op 7 juli 2020 het budgetbeheer beëindigde, reden was om de schuldhulpverlening te beëindigen. Uit het dossier volgt niet welke nieuwe schulden zijn ontstaan en hoe hoog die zijn. Uit de conceptdagvaarding waarmee de verhuurder van eiseres ontbinding van de huurovereenkomst en betaling van de huurachterstand vordert, volgt een aanzienlijke huurachterstand. Eiseres heeft op de zitting – onweersproken – gesteld dat dit hogere bedrag voortkomt uit het feit dat de oorspronkelijke huurachterstand is herleefd, nadat verweerder het schuldhulpverleningstraject had beëindigd. Volgens eiseres bedroeg de nieuwe schuld, ontstaan na 7 juli 2020, slechts één maand huur (van ongeveer € 600,-).
5.6.
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de beëindiging van het schuldhulpverleningstraject, met als gevolg het herleven van de volledige schuld, evenredig is in verhouding tot het doel van de Wsg. Verweerder heeft niet onderzocht welke nieuwe schulden er waren ontstaan. Indien de nieuwe schuld alleen een maand huurachterstand betrof, heeft verweerder niet gemotiveerd waarom deze nieuwe schuld de beëindiging van de schuldhulpverlening, met alle gevolgen van dien voor eiseres, rechtvaardigt. Te meer nu het traject op 1 januari 2021 succesvol had kunnen worden afgesloten en het bedrag dat daarvoor nodig was al bij de gemachtigde op de rekening stond. Het bestreden besluit is daarom niet zorgvuldig voorbereid en bovendien niet draagkrachtig gemotiveerd.
5.7.
De stelling van eiseres dat verweerder haar medische situatie had moeten betrekken bij het besluit tot beëindiging, acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd.

Conclusie en gevolgen

6.1.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit. Verweerder dient opnieuw – rekening houdend met deze uitspraak – op het door eiseres gemaakte bezwaar te beslissen. De rechtbank stelt voor het nemen van een nieuw besluit een termijn van zes weken.
6.2.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.D. Arnold, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Tanis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 november 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet gemeentelijke schuldhulpverlening
Artikel 3. Verantwoordelijkheid college
1. Het college heeft tot taak en voert daarbij het plan, bedoeld in artikel 2, eerste lid, uit, om:
a.schuldhulpverlening aan de inwoners van zijn gemeente te geven;
b.een inwoner een aanbod te doen tot een eerste gesprek als bedoeld in artikel 4, eerste lid, als een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen signaal van schuldeisers is ontvangen door het college over betalingsachterstanden, dat een goede indicatie vormt voor meer schulden.
….
Artikel 6. Inlichtingenplicht
De cliënt doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de op hem van toepassing zijnde schuldhulpverlening of voor de uitvoering van deze wet, voor zover gegevens over deze feiten en omstandigheden niet door het college kunnen worden verkregen.
Artikel 7. Medewerkingsplicht
1. De cliënt is verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
Beleidsregels schuldhulpverlening gemeente Amstelveen
Artikel 4. Afwijzings- en beëindigingsgronden.
1.Onverminderd de overige bepalingen in deze beleidsregels, wordt de schuldhulpverlening afgewezen of beëindigd indien:
a. het schuldhulpverleningstraject succesvol is afgerond;
b. de schuldenaar zijn beschikbare aflossingscapaciteit niet wil gebruiken voor de aflossing van schulden;
c. op grond van – zo later is gebleken – onjuiste gegevens schuldhulpverlening aan betrokkene is toegekend, terwijl indien dit ten tijde van de besluitvorming bekend was geweest bij het college, een andere beslissing zou zijn genomen;
d. betrokkene zich ten opzichte van de medewerkers, belast met werkzaamheden die voortkomen uit het schuldhulpverleningstraject, zeer ernstig misdraagt;
e. de schuldenaar in staat is om zijn schulden zelf te regelen dan wel in staat is de schulden zelfstandig te beheren;
f. de geboden hulpverlening, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de schuldenaar, niet (langer) passend is;
g. de schuldhulpverlening door het college niet langer noodzakelijk wordt geacht; of
h. verzoeker niet of in onvoldoende mate zijn verplichtingen nakomt, zoals bedoeld in artikel 6 en 7 van de wet.
2.Niet in aanmerking voor een schuldhulpverleningstraject komen verzoekers:
a. met schulden die ontstaan zijn door fraude, als bedoeld in artikel 3, derde lid, van de wet;
b. met ‘niet regelbare’ schulden, vorderingen die niet in een regeling van schulden kunnen worden ingebracht; of
c. waarbij niet binnen zes maanden een schuldhulpverleningstraject opgezet kan worden.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 7, eerste lid, van de Wgs is de verzoeker verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
2.Zie de uitspraken van De Afdeling van 8 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:581 en 18 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3210.