ECLI:NL:RBAMS:2022:7338

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 oktober 2022
Publicatiedatum
7 december 2022
Zaaknummer
13/210449-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een Britse verdachte op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 oktober 2022 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van een Britse verdachte op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die wordt verdacht van strafbare feiten volgens het recht van het Verenigd Koninkrijk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon correct is en dat hij de Britse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft de detentieomstandigheden in het Verenigd Koninkrijk beoordeeld en geconcludeerd dat er geen reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon. Dit oordeel is gebaseerd op eerdere uitspraken en jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. De rechtbank heeft vastgesteld dat het aanhoudingsbevel voldoet aan de eisen van de relevante wetgeving en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De rechtbank heeft daarom besloten de overlevering toe te staan, met inachtneming van de garanties die zijn verstrekt op basis van de toepasselijke wetgeving. De uitspraak is gedaan in het openbaar en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/210449-22
RK nummer: 22/4112
Datum uitspraak: 26 oktober 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 3 Uitvoeringswet Handels- en Samenwerkingsovereenkomst
tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds (Uitvoeringswet) juncto artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank.
Deze vordering dateert van 9 september 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Aanhoudingsbevel (AB) als bedoeld in artikel 598 van de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds (HSO).
Dit AB is uitgevaardigd op 17 augustus 2022 door
the District Judge sitting at Liverpool/Knowsley Magistrates’ Court(Verenigd Koninkrijk) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Groot-Brittanië) op [geboortedag] 1975
verblijfadres: [adres],
Gedetineerd in [detentieadres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 12 oktober 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. Y. Bouchikhi, advocaat te Utrecht.
Op grond van artikel 3 Uitvoeringswet jo. artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
2. Identiteit van de opgeëiste persoon
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Britse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het AB

In het AB wordt melding gemaakt van een
warrant of arrest of first instance issued at Liverpool and Knowsley Magistrates’ Courtop 12 augustus 2022.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van het Verenigde Koninkrijk ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van het Verenigd Koninkrijk strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het AB.

4.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

Het Verenigd Koninkrijk heeft de kennisgeving als bedoeld in artikel 599, vierde lid, van de HSO niet gedaan. [1] Toetsing van de dubbele strafbaarheid conform artikel 599, tweede lid, HSO kan dus niet achterwege blijven.
Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 599, eerste en tweede lid, HSO zijn opgenomen.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
poging tot handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie

5.Detentieomstandigheden in het Verenigd Koninkrijk

De rechtbank verwijst naar haar uitspraak van 7 september 2022, [2] in het bijzonder naar de overwegingen over het toetsingskader bij de beoordeling van detentieomstandigheden in het Verenigd Koninkrijk. Ook in deze zaak is de rechtbank van oordeel dat in het midden kan blijven welk toetsingskader wordt toegepast omdat zowel bij toetsing aan het Unierecht, inclusief het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest) en de uitleg van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna Hof van Justitie), als bij een beoordeling op basis van de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM), de conclusie is dat niet gebleken is dat de opgeëiste persoon een reëel gevaar loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De Britse autoriteiten hebben op 16 september 2022 meegedeeld dat de opgeëiste persoon hoogstwaarschijnlijk zal worden geplaatst in
HMP Liverpool.Dit betekent dat het vastgestelde reële gevaar dat gedetineerden in de penitentiaire inrichting HMP Bedford lopen om te worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling, niet in de weg staat aan de overlevering van de opgeëiste persoon en dat de rechtbank in de onderhavige zaak alleen de detentieomstandigheden in de penitentiaire inrichting
HMP Liverpooldient te onderzoeken.
De rechtbank concludeert dat er – afgezet tegen de jurisprudentie van het Hof van Justitie [3] – geen sprake is van objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens op grond waarvan kan worden geoordeeld dat er een algemeen reëel gevaar bestaat dat personen die in de penitentiaire inrichting
HMP Liverpoolzijn gedetineerd, onmenselijk of vernederend worden behandeld. Er is dus geen grond om een algemeen gevaar op schending van artikel 4 Handvest aan te nemen.
Dit betekent dat er geen ruimte is om de tweede stap te zetten – zoals bedoeld in de voorgeschreven twee-stappen toets die volgt uit voornoemde jurisprudentie van het Hof van Justitie – en er dus geen ruimte is voor een beoordeling van het individuele risico.
De conclusie is dan ook dat niet is gebleken dat de opgeëiste persoon een reëel risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling.
Ook een beoordeling van het risico dat de opgeëiste persoon loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling op basis van de jurisprudentie van het EHRM [4] leidt tot de conclusie dat niet is gebleken van een dergelijk reëel risico. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de detentieomstandigheden niet in de weg staan aan overlevering.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het AB voldoet aan de eisen van artikel 606 HSO en er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, alsmede een garantie is verstrekt op grond van artikel 604, aanhef en onder c, HSO, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 45 Wetboek van Strafrecht, 2, 3, 10 en 11 Opiumwet en 13, 26 en 55 Wet Wapens en Munitie en de artikelen 1 en 3 Uitvoeringswet en 500, 604 en 606 HSO.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Judge sitting at Liverpool/Knowsley Magistrates’ Court(Verenigd Koninkrijk).
Aldus gedaan door
mr. M.M.L.A.T. Doll, voorzitter,
mrs. G.M. Beunk en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Reinders, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 26 oktober 2022.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, Uitvoeringswet juncto artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie rechtbank Amsterdam, 2 november 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:6353
2.Zie ECLI:NL:RBAMS:2022:5751, ter publicatie aangeboden.
3.Arrest van het Hof van Justitie van 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198 (Aranyosi en Căldăraru)
4.Muršić vs Croatia EHRM 20 oktober 2017, 7334/13, ECLI:CE:ECHR:2016:1020JUD000733413