ECLI:NL:RBAMS:2022:7337

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 oktober 2022
Publicatiedatum
7 december 2022
Zaaknummer
13/752432-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van detentiegarantie en ontvankelijkheid Openbaar Ministerie in het kader van Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 oktober 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was ingediend door de Franse autoriteiten. De opgeëiste persoon, geboren in Marokko, was in Nederland gedetineerd en de vordering was ingediend op 31 maart 2022. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken, waardoor er geen grondslag meer bestond voor overleveringsdetentie. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en de inhoud van het EAB beoordeeld, waarin melding werd gemaakt van een aanhoudingsbevel en een verstekvonnis van de rechtbank te Bordeaux, Frankrijk.

De rechtbank heeft de weigeringsgrond van artikel 12 OLW onderzocht en geconcludeerd dat de overlevering niet geweigerd kon worden op basis van de omstandigheden die in dat artikel zijn genoemd. De rechtbank heeft echter ook de detentiegarantie beoordeeld en vastgesteld dat er een reëel gevaar bestond voor onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon in de Franse detentie-instellingen. Dit leidde tot de conclusie dat de detentiegarantie onvoldoende was om de overlevering toe te staan.

Daarnaast heeft de rechtbank het verweer van de raadsman verworpen dat de Franse officier van justitie niet als rechterlijke autoriteit kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft zich gebaseerd op eerdere uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Unie, waarin werd bevestigd dat het Franse Openbaar Ministerie als uitvaardigende rechterlijke autoriteit kan worden beschouwd. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om geen gevolg te geven aan het EAB, omdat de detentieomstandigheden in Frankrijk een beletsel vormden voor de overlevering.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752432-21
RK nummer: 22/1787
Datum uitspraak: 26 oktober 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 31 maart 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 17 december 2021 door de
le Procureur de la République près le Tribunal Judiciaire de Bordeaux(Frankrijk) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1992,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 12 oktober 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. Y. Bouchikhi, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft vastgesteld dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22, eerste en derde lid, OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, reeds is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor overleveringsdetentie.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel uitgevaardigd op 19 januari 2017 door de rechtbank te Bordeaux (Frankrijk) en een verstekvonnis gewezen op 28 februari 2018 door de 5e kamer van de Correctionele rechtbank te Bordeaux (referentie: 15118000059, referentie gerechtelijk vooronderzoek: 915/00016).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van vijf jaren, door de opgeëiste persoon nog geheel te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis
Dit vonnis betreft feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering niet weigeren, als de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
( i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
( ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in het EAB onder onderdeel d) vakje 3.4. aangekruist waarin het volgende staat vermeld:
“De beslissing niet in persoon aan de verdachte is betekend, maar:
  • de beslissing zal hem na overlevering onverwijld persoonlijk worden betekend, en
  • de betrokkene zal na de betekening van de beslissing uitdrukkelijk worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarbij de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, en die kan leiden tot herziening van de oorspronkelijke beslissing, en
  • de betrokkene zal geïnformeerd worden over de termijn waarover hij beschikt om verzet of hoger beroep aan te tekenen, namelijk 10 dagen vanaf de officiële kennisgeving van het vonnis gewezen door de Correctionele Rechtbank te BORDEAUX;
De betrokkene zal VERZET kunnen aantekenen tegen dat vonnis. In dat geval zal het aanvankelijk vonnis tenietgedaan worden en zal hij opnieuw gevonnist worden voor deze feiten. Hij zal eerst voorgesteld worden aan de Juge des Libertés et de la Détention (Rechter van de Vrijheden en van de Detentie) die erover zal beslissen of de betrokkene al dan niet gedetineerd zal blijven tot aan de nieuwe terechtzitting op basis van het arrestatiebevel.”
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet deze verklaring aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW en doet de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond zich niet voor.

4.Strafbaarheid: feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Frankrijk een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.Ontvankelijkheid Openbaar Ministerie

De raadsman heeft aangevoerd dat op grond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 27 mei 2019 moet worden getwijfeld aan de bevoegdheid van de Franse officier van justitie om een nationaal aanhoudingsbevel uit te vaardigen. [1] De Franse officier van justitie kan niet worden aangemerkt als rechterlijke autoriteit. Het Openbaar Ministerie moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het verweer van de raadsman niet slaagt. Het onderhavige EAB is uitgevaardigd door
le Procureur de la République près le Tribunal Judiciaire de Bordeaux. In het arrest JR en YC van 12 december 2019 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie overwogen dat het Franse Openbaar Ministerie kan worden aangemerkt als uitvaardigende rechterlijke autoriteit in de zin van het Kaderbesluit EAB. [2] Deze rechtbank heeft dit oordeel in latere uitspraken gevolgd [3] en de rechtbank ziet geen aanleiding om dit oordeel te herzien. Het verweer wordt verworpen.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De
Vice-Procureur de la République de Bordeaux(Frankrijk) heeft op 5 november 2020 de volgende garantie gegeven:
In accordance with Article 5, paragraph 3, of the Framework Decision on the European Arrest Warrant 2002/584/JHA of June 13, 2002, the French judicial authorities solemnly guarantee the return and execution of his sentence by [opgeëiste persoon], of Dutch nationality, to the Netherlands once the judgment against him is final (see section [A039] of the EAW). France will immediately initiate the transfer process.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

7.Artikel 11 OLW: Detentieomstandigheden

In zijn arrest van 5 april 2016 (Aranyosi en Căldăraru, punt 78) heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie voorop gesteld dat het beginsel van wederzijds vertrouwen vereist dat elk van de lidstaten, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ervan uitgaat dat alle andere lidstaten het Unierecht en, meer in het bijzonder, de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen. [4]
Dergelijke uitzonderlijke omstandigheden doen zich voor indien de uitvoerende rechterlijke autoriteit bewijzen heeft dat er in het algemeen een reëel gevaar bestaat dat personen die in de uitvaardigende lidstaat zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld. In dat geval moet zij beoordelen of dit gevaar in geval van overlevering voor de opgeëiste persoon aanwezig is. Bij haar oordeel moet zij zich allereerst baseren op objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over de detentieomstandigheden die heersen in de uitvaardigende lidstaat en die kunnen duiden op gebreken die hetzij structureel of fundamenteel zijn, hetzij bepaalde groepen van personen raken, hetzij bepaalde detentiecentra betreffen.
De rechtbank heeft in eerdere uitspraken in andere zaken geoordeeld dat er op dit moment ten aanzien van de detentie-instelling in Nîmes een algemeen reëel gevaar bestaat dat personen die daar zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld, in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). [5]
In de e-mail van 30 september 2022 van de vice-procureur
de la République près le Tribunal Judiciaire de Bordeauxis het volgende te lezen:
Concerning the guarantees for the detention of [opgeëiste persoon] after his surrender to the French authorities, the surrender carried out by a third country on the basis of a European arrest warrant referring to a national arrest warrant issued by the court, is provided for, once the person concerned has arrived on French territory, by article 135-2 of the code of criminal procedure.
In the context of pre-trial detention, the place of incarceration is governed by Article D53 of the Code of Criminal Procedure, which provides that, unless the warrant requires it, the principle is that of incarceration in the prison of the city where the court seized is located. In this case, the arrest warrant of the investigating judge of Bordeaux dated 19/01/2017 enjoins the director of the arrest house of the place of arrest to receive the interested party and to detain him in the state of arrest warrant until otherwise ordered. It follows that the place of incarceration will depend on the place of arrival (place of arrest) on the national territory of [opgeëiste persoon].
Consequently, the public prosecutor's office cannot provide the details requested by the Dutch authorities.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering kan worden toegestaan nu de detentiegarantie het algemene gevaar voor de opgeëiste persoon wegneemt. Uit de e-mail van 30 september 2022 blijkt dat het onwaarschijnlijk is dat de opgeëiste persoon in Nîmes zal worden gedetineerd, gelet op het feit dat de vervolging in Bordeaux plaatsvindt. Er wordt geen daadwerkelijk garantie gegeven dat de opgeëiste persoon niet in Nîmes terecht zal komen, maar dit is ook niet noodzakelijk, gelet op het arrest in de zaak ML. [6] De rechtbank dient slechts de detentieomstandigheden te onderzoeken in de penitentiaire inrichting waar de opgeëiste persoon waarschijnlijk terecht zal komen, en dat is in dit geval niet in Nîmes.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat zij de verplichting heeft om de omstandigheden in de detentie-instelling te onderzoeken waar de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid terechtkomt. [7]
De in dit geval gegeven detentiegarantie acht de rechtbank niet voldoende.
De gegeven garantie geeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende zekerheid over de plek waar de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid zal worden vastgezet, zoals ook door het Hof van Justitie in het voornoemde arrest ML bedoeld. Nu het nationale aanhoudingsbevel verwijst naar
“the place of arrest”en de plek waar de opgeëiste persoon zal worden gedetineerd dus afhangt van de plaats waar de opgeëiste persoon bij overlevering het Franse grondgebied binnenkomt en wordt aangehouden, wordt er onvoldoende zekerheid geboden dat de opgeëiste persoon niet in Nîmes terecht zal komen.
Bij deze stand van zaken kan de rechtbank het eerder genoemde algemene gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling na overlevering niet uitsluiten voor de opgeëiste persoon. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om het onderzoek aan te houden op grond van artikel 11, tweede lid, OLW om nadere vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit. Uit de passage ‘
the public prosecutor's office cannot provide the details requested by the Dutch authorities’ maakt de rechtbank op dat het stellen van nadere vragen geen genoegzame detentiegarantie op zal leveren.
De detentieomstandigheden in Franse detentie-instellingen vormen dan ook een beletsel voor het toestaan van de overlevering.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB niet voldoet aan de eisen van artikel 11 OLW, zal de rechtbank geen gevolg geven aan het EAB.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 7 en 11 OLW.

10.Beslissing

GEEFTmet toepassing van artikel 11 OLW geen gevolg aan het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.M.L.A.T. Doll, voorzitter,
mrs. G.M. Beunk en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Reinders, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 26 oktober 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.ECLI:EU:C:2019:456
2.ECLI:EU:C:2019:1077.
3.O.a. rechtbank Amsterdam, 28 januari 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:1093
4.ECLI:EU:C:2016:198.
6.HvJ EU van 25 juli 2018, zaak ML, ECLI:EU:C:2018:589.
7.HvJ EU van 25 juli 2018, zaak ML, ECLI:EU:C:2018:589.