ECLI:NL:RBAMS:2022:7307

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 september 2022
Publicatiedatum
7 december 2022
Zaaknummer
13/161994-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot deelname aan criminele organisatie en mensensmokkel

Op 22 september 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door Frankrijk. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 7 juli 2022 en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij een criminele organisatie die zich bezighield met mensensmokkel. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de detentieomstandigheden in Frankrijk beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat het EAB voldoende informatie bevatte over de feiten en de rol van de opgeëiste persoon, en dat de overlevering niet geweigerd kon worden op basis van de gestelde detentieomstandigheden. De rechtbank concludeerde dat de overlevering kon worden toegestaan, omdat er geen weigeringsgronden waren en het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet. De rechtbank heeft de overlevering goedgekeurd, met inachtneming van de garantie dat de opgeëiste persoon niet in de detentie-instelling in Nîmes zal worden geplaatst.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/161994-22
RK nummer: 22/3429
Datum uitspraak: 22 september 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 7 juli 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 24 juni 2022 door
the Public Prosecutor to the Judicial Court of Lille(Frankrijk) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Irak) op [geboortedag] 1982,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres], [plaats],
gedetineerd in het [detentieadres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 8 september 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.M.J.H. Coumans te Amsterdam-Duivendrecht, en door een tolk in de Iraakse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse en Iraakse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
arrest warrantuitgevaardigd door
the Judicial Court of Lille(Frankrijk) op 23 juni 2022 (
investigation number: JIRSAC/22/1).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Frans recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Genoegzaamheid
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft aan de hand van zijn pleitnota aangevoerd dat de feitelijke omschrijving van de rol van de opgeëiste persoon niet voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Daarnaast maakt de beperkte feitelijke omschrijving met een lange pleegperiode het voor de opgeëiste persoon onmogelijk om zijn onschuld aan te tonen, zeker als daarbij in aanmerking wordt genomen dat de lat voor het aantonen van onschuld zeer hoog is gelegd. De feitomschrijving in het EAB is niet specifiek en individualiseerbaar genoeg. De overlevering moet daarom worden geweigerd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het voor de opgeëiste persoon voldoende duidelijk is van welke feiten hij wordt verdacht en dat het specialiteitsbeginsel voldoende is gewaarborgd. Het EAB is dan ook genoegzaam en de overlevering kan worden toegestaan. Het is geen vereiste dat de feitomschrijving voldoende individualiseerbaar is en deze dient er ook niet toe dat een onschuldverweer moet kunnen worden gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank begrijpt dit verweer aldus dat onvoldoende duidelijk is welke feitelijke handelingen de opgeëiste persoon op welke tijdstippen precies zou hebben uitgevoerd.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
Naar het oordeel van de rechtbank is hier aan voldaan. De omschrijving in onderdeel e) van het EAB ziet op deelname aan een Franse criminele organisatie die zich bezig hield met mensensmokkel. De rol van de opgeëiste persoon zou eruit hebben bestaan dat hij in de periode tussen 14 juli 2020 en 10 juni 2022 maritieme uitrusting bracht naar opslagplaatsen in Nederland, voordat die uitrusting verder werd getransporteerd naar Frankrijk om gebruikt te worden door smokkelaars om de oversteek van migranten naar Engeland te organiseren.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van deze omschrijving voldoende duidelijk is waarvoor de overlevering van de opgeëiste persoon wordt verzocht, van welk feiten hij wordt verdacht en wat de mate van betrokkenheid bij die feiten is. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat sprake is van een (lopend) strafrechtelijk onderzoek en niet van een veroordeling. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de feiten genoegzaam zijn omschreven en dat het specialiteitsbeginsel voldoende is gewaarborgd.
De rechtbank merkt in dit kader nog op dat – anders dan de raadsman lijkt te veronderstellen – de feitomschrijving er niet toe dient om de opgeëiste persoon in staat te stellen tot het voeren van een onschuldverweer . [1]
De rechtbank verwerpt het verweer.

4.Strafbaarheid: feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 1 en 13, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie
hulp bij illegale binnenkomst en illegaal verblijf
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Frankrijk een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
Het
Tribunal judiciaire de Lille(Frankrijk) heeft op 3 augustus 2022 de volgende garantie gegeven:
I guarantee you that there is no difficulty concerning your request. If [opgeëiste persoon] (born on [geboortedag] 1982), is sentenced to an unconditional and irrevocable prison sentence by the French jurisdiction, he will be allowed to return to the Netherlands to serve his sentence.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB heeft betrekking op feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering in die situatie weigeren.
De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
  • het onderzoek is in Frankrijk aangevangen;
  • de bewijsmiddelen bevinden zich in Frankrijk;
  • de medeverdachten worden vervolgd in Frankrijk;
  • de migranten zijn door Frankrijk gesmokkeld;
  • het Nederlandse Openbaar Ministerie is niet voornemens om de opgeëiste persoon voor deze strafbare feiten te vervolgen.
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft de rechtbank verzocht de overlevering op grond van dit artikel te weigeren en heeft daartoe aangevoerd dat hij zich niet kan voorstellen dat er geen samenwerking is geweest tussen de Nederlandse en Franse autoriteiten.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn;
- de weigeringsgrond ertoe strekt te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten vormt daarom het gegeven dat de feiten worden geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.

7.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden

In zijn arrest van 5 april 2016, ECLI:EU:C:2016:198 (Aranyosi en Căldăraru, punt 78) heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU) voorop gesteld dat het beginsel van wederzijds vertrouwen vereist dat elk van de lidstaten, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ervan uitgaat dat alle andere lidstaten het Unierecht en, meer in het bijzonder, de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen.
Dergelijke uitzonderlijke omstandigheden doen zich voor indien de uitvoerende rechterlijke autoriteit bewijzen heeft dat er in het algemeen een reëel gevaar bestaat dat personen die in de uitvaardigende lidstaat zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld. In dat geval moet zij beoordelen of dit gevaar in geval van overlevering voor de opgeëiste persoon aanwezig is. Bij haar oordeel moet zij zich allereerst baseren op objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over de detentieomstandigheden die heersen in de uitvaardigende lidstaat en die kunnen duiden op gebreken die hetzij structureel of fundamenteel zijn, hetzij bepaalde groepen van personen raken, hetzij bepaalde detentiecentra betreffen.
De rechtbank heeft in eerdere uitspraken in andere zaken geoordeeld dat er op dit moment ten aanzien van de detentie-instelling in Nîmes een algemeen reëel gevaar bestaat dat personen die daar zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld, in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). [2]
In de e-mail van 22 juli 2022 van de vice-procureur van de
juridictions interrégionales spécialiséesvan Lille is het volgende te lezen:
In response to your e-mail, I am able to inform you that the decision of incarceration is not in France the responsabilité of the Public Prosecutor but that in any case, Nimes being located 942 km from Lille, there is indeed no doubt that the individuals targeted will not be incarcerated in this place of detention.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft aan de hand van zijn pleitnota aangevoerd dat de detentiegarantie die is gegeven door de officier van justitie niet volstaat en dat de overlevering dient te worden geweigerd. De Nederlandse autoriteiten hebben specifiek verzocht om een garantie dat de opgeëiste persoon niet in Nîmes zal worden geplaatst. Op dit verzoek wordt per mail gereageerd met de mededeling dat het niet in de lijn der verwachtingen ligt dat de opgeëiste persoon in Nîmes zal worden geplaatst omdat de zaak ‘speelt’ in Lille en dat beide plaatsen 942 kilometer uit elkaar liggen. Deze mededeling is onvoldoende om als een garantie te worden opgevat, omdat deze onbepaald is en is afgegeven door een autoriteit die dergelijke garanties niet kan afgeven. In de mededeling staat immers dat het Franse Openbaar Ministerie niet gaat over de vraag in welke detentie-instelling de opgeëiste persoon zal worden geplaatst. Het is onder die omstandigheden niet uit te sluiten dat de opgeëiste persoon wel in Nîmes wordt geplaatst gezien het feit dat een andere Franse autoriteit bevoegd is om gedetineerden te plaatsen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt dat er geen aanleiding is om de overlevering te weigeren of de zaak aan te houden. Een detentiegarantie is enkel nodig om te garanderen dat de opgeëiste persoon niet in de detentie-instelling in Nîmes zal worden geplaatst en er is eerder bepaald dat deze informatie kan worden verstrekt door het Openbaar Ministerie. [3] Op de rechtbank rust slechts de verplichting om de omstandigheden in de detentie-instelling te onderzoeken waar de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid terechtkomt . [4] Uit de e-mail van 22 juli 2022 blijkt dat het onwaarschijnlijk is dat de opgeëiste persoon in Nîmes zal worden gedetineerd, gelet op het feit dat de vervolging in Lille plaatsvindt. Er wordt geen daadwerkelijke garantie gegeven dat de opgeëiste persoon niet in Nîmes terecht zal komen, maar de Franse officier van justitie stelt dat hier geen twijfel over bestaat.
Deze verstrekte informatie volstaat om de zaak af te doen. De overlevering kan worden toegestaan.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat zij slechts de verplichting heeft om de omstandigheden in de detentie-instelling te onderzoeken waar de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid terechtkomt. [5]
Uit voornoemde e-mail van 22 juli 2022 volgt dat de opgeëiste persoon niet in de detentie-instelling in Nîmes zal worden geplaatst. De opgeëiste persoon loopt na overlevering aan Frankrijk daarom niet het gevaar dat hij aan een behandeling in strijd met artikel 4 Handvest zal worden onderworpen. De rechtbank ziet geen aanleiding om een detentiegarantie op te vragen bij de justitiële autoriteiten van Frankrijk. De rechtbank is van oordeel dat van de door de officier van justitie verstrekte informatie kan worden uitgegaan, omdat het een mededeling van feitelijke aard betreft en de daaruit door die officier van justitie getrokken conclusie alleszins begrijpelijk is.
De detentieomstandigheden in de detentie-instelling in Nîmes vormen dan ook geen beletsel voor het toestaan van de overlevering.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6, 7, 11 en 13 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Public Prosecutor to the Judicial Court of Lille(Frankrijk) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en C.M. Delstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Reinders, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 22 september 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RBAMS:2010:BN7964.
4.HvJ EU 25 juli 2018, de zaak ML, nummer C-220/18 PPU.
5.HvJ EU 25 juli 2018, de zaak ML, nummer C-220/18 PPU.