ECLI:NL:RBAMS:2022:7306

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 september 2022
Publicatiedatum
7 december 2022
Zaaknummer
13/162017-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden en effectieve rechterlijke bescherming

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 september 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Franse autoriteiten. De opgeëiste persoon, geboren in Irak, werd verdacht van deelname aan een criminele organisatie en hulp bij illegale binnenkomst en verblijf. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 8 september 2022, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren.

De rechtbank heeft het verweer van de raadsman verworpen, die stelde dat de Franse autoriteiten niet voldeden aan de vereisten voor effectieve rechterlijke bescherming. De rechtbank oordeelde dat het Franse rechtssysteem voldoet aan deze vereisten, zoals bevestigd door het Hof van Justitie van de Europese Unie in eerdere uitspraken. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in Frankrijk beoordeeld en vastgesteld dat er geen reëel gevaar bestaat dat de opgeëiste persoon onmenselijk of vernederend zal worden behandeld. De rechtbank concludeerde dat de overlevering kon worden toegestaan, omdat er geen weigeringsgronden waren en het EAB voldeed aan de wettelijke eisen.

De beslissing om de overlevering toe te staan, werd genomen met inachtneming van de garanties die door de Franse autoriteiten waren gegeven, en de rechtbank heeft geen aanleiding gezien om verdere vragen te stellen aan deze autoriteiten. De rechtbank heeft de overlevering goedgekeurd, waarbij werd opgemerkt dat er geen gewoon rechtsmiddel openstaat tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/162017-22
RK nummer: 22/3430
Datum uitspraak: 22 september 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 7 juli 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 29 juni 2022 door
the Public Prosecutor to the Judicial Court of Lille(Frankrijk) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Irak) op [geboortedag] 1979,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 8 september 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. Y. Moszkowicz, advocaat te Utrecht.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse en Iraakse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
arrest warrantuitgevaardigd door
the Judicial Court of Lille(Frankrijk) op 29 juni 2022 (
investigation number: JIRSAC/22/1).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Frans recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Bevoegdheid van de Public Prosecutor of the Judicial Court of Lille

Standpunt van de raadsman
De raadsman betoogt, zo begrijpt de rechtbank het ter zitting gevoerde verweer, dat de Franse officier van justitie niet voldoet aan de vereisten om als een “uitvaardigende rechterlijke autoriteit” in de zin van artikel 6, lid 1, van Kaderbesluit 2002/584 te worden aangemerkt. In dat verband heeft de raadsman aangevoerd dat het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU) in het arrest JR en YC van 12 december 2019 (YC/JR (C-626/19 PPU en C-566/19 PPU, ECLI:EU:C:2019:1077, hierna: ‘het arrest JR en YC’) weliswaar heeft geoordeeld dat het Franse rechtssysteem ten aanzien van het uitvaardigen van een EAB voldoet aan de vereisten van effectieve rechtsbescherming, maar dat die effectieve rechtsbescherming in de praktijk een ‘wassen neus’ blijkt. Verschillende door de familie van de opgeëiste persoon aangezochte Franse advocaten zouden hebben laten weten dat zij geen bezwaar kunnen maken tegen het EAB omdat zij van het Franse openbaar ministerie geen toegang krijgen tot het strafdossier (de rechtbank begrijpt dat de raadsman hiermee doelt op het instellen van een vordering tot nietigverklaring als bedoeld in rechtsoverweging 69 van het arrest JR en YC.) Gelet hierop meent de raadsman dat de overlevering dient te worden geweigerd. De rechtbank begrijpt dit verweer aldus dat de raadsman zich op het standpunt stelt dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verwezen naar het arrest JR en YC en heeft gesteld dat het Franse rechtssysteem voldoet aan het vereiste van effectieve rechterlijke bescherming. De overlevering kan worden toegestaan.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat het Franse rechtssysteem voldoet aan het vereiste van effectieve rechterlijke bescherming en verwijst daarbij eveneens naar het arrest JR en YC. Het HvJ EU heeft in dit arrest geoordeeld dat de regeling met betrekking tot het uitvaardigen van een vervolgings-EAB in Frankrijk voldoet aan het vereiste van effectieve rechterlijke bescherming. In de Franse rechtsorde bestaan procedurevoorschriften, die maken dat de evenredigheid van de beslissing van het openbaar ministerie om een EAB uit te vaardigen vooraf kan worden getoetst door de rechter, zelfs vrijwel gelijktijdig met de uitvaardiging ervan, en hoe dan ook na de uitvaardiging van het EAB, waarbij deze toetsing, naargelang van het geval, vóór of na de daadwerkelijke overlevering van de gezochte persoon kan plaatsvinden.
In het arrest
Svishtov Regional Prosecutor’s Officeheeft het HvJ EU geoordeeld dat uit zijn rechtspraak over effectieve rechterlijke bescherming volgt dat de opgeëiste persoon tegen wie een vervolgings-EAB is uitgevaardigd, vóór zijn overlevering aan de uitvaardigende lidstaat een effectieve rechterlijke bescherming moet kunnen genieten op ten minste één van de twee in die rechtspraak vereiste beschermingsniveaus, hetgeen betekent dat hetzij het EAB hetzij de nationale rechterlijke beslissing waarop het EAB is gebaseerd, kan worden onderworpen aan rechterlijke toetsing, voordat het EAB ten uitvoer wordt gelegd . [1] De rechtbank stelt vast dat het EAB, waarin om de overlevering van de opgeëiste persoon is gevraagd, is gebaseerd op een rechterlijk bevel tot voorlopige hechtenis, waardoor aan dit vereiste is voldaan (zie het arrest
Svishtov Regional Prosecutor’s Office, punten 51-52). Bovendien kan een vordering tot nietigverklaring nog worden ingesteld nadat de opgeëiste persoon daadwerkelijk is overgeleverd (zie rechtsoverweging 69 van het arrest JR en YC). Ook indien wordt aangenomen dat de Franse advocaat pas de beschikking kan krijgen over het strafdossier nadat de opgeëiste persoon is overgeleverd en dat de beschikking over het strafdossier noodzakelijk is voor het instellen van een vordering tot nietigverklaring van het EAB, is gelet op de hiervoor genoemde rechtspraak voldaan aan het vereiste van effectieve rechterlijke bescherming. [2]
De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de raadsman en ziet geen aanleiding om nadere vragen te stellen aan de Franse autoriteiten.

5.Strafbaarheid: feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 1 en 13, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie
hulp bij illegale binnenkomst en illegaal verblijf
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Frankrijk een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft (mede) de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
Het
Tribunal judiciaire de Lille(Frankrijk) heeft op 3 augustus 2022 de volgende garantie gegeven:
I guarantee you that there is no difficulty concerning your request. If [opgeëiste persoon] (born on [geboortedag] 1979), is sentenced to an unconditional and irrevocable prison sentence by the French jurisdiction, he will be allowed to return to the Netherlands to serve his sentence.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB heeft betrekking op feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering in die situatie weigeren.
De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
  • het onderzoek is in Frankrijk aangevangen;
  • de bewijsmiddelen bevinden zich in Frankrijk;
  • de medeverdachten worden vervolgd in Frankrijk;
  • het Nederlandse Openbaar Ministerie is niet voornemens om de opgeëiste persoon voor deze strafbare feiten te vervolgen.
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft de rechtbank verzocht de overlevering op grond van dit artikel te weigeren en heeft daartoe aangevoerd dat uit de tekst van het EAB blijkt dat alle gedragingen zich in Nederland hebben afgespeeld. Niet gesteld of gebleken is dat sprake is van strafbaar handelen door de opgeëiste persoon in Frankrijk.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn;
- de weigeringsgrond ertoe strekt te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten vormt daarom het gegeven dat de feiten worden geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.

8.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden

In zijn arrest van 5 april 2016, ECLI:EU:C:2016:198 (Aranyosi en Căldăraru, punt 78) heeft het HvJ EU voorop gesteld dat het beginsel van wederzijds vertrouwen vereist dat elk van de lidstaten, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ervan uitgaat dat alle andere lidstaten het Unierecht en, meer in het bijzonder, de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen.
Dergelijke uitzonderlijke omstandigheden doen zich voor indien de uitvoerende rechterlijke autoriteit bewijzen heeft dat er in het algemeen een reëel gevaar bestaat dat personen die in de uitvaardigende lidstaat zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld. In dat geval moet zij beoordelen of dit gevaar in geval van overlevering voor de opgeëiste persoon aanwezig is. Bij haar oordeel moet zij zich allereerst baseren op objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over de detentieomstandigheden die heersen in de uitvaardigende lidstaat en die kunnen duiden op gebreken die hetzij structureel of fundamenteel zijn, hetzij bepaalde groepen van personen raken, hetzij bepaalde detentiecentra betreffen.
De rechtbank heeft in eerdere uitspraken in andere zaken geoordeeld dat er op dit moment ten aanzien van de detentie-instelling in Nîmes een algemeen reëel gevaar bestaat dat personen die daar zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld, in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). [3]
In de e-mail van 22 juli 2022 van de vice-procureur van de
juridictions interrégionales spécialiséesvan Lille is het volgende te lezen:
In response to your e-mail, I am able to inform you that the decision of incarceration is not in France the responsabilité of the Public Prosecutor but that in any case, Nimes being located 942 km from Lille, there is indeed no doubt that the individuals targeted will not be incarcerated in this place of detention.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft aan de hand van zijn pleitnota aangevoerd dat de detentiegarantie die is gegeven door de officier van justitie niet volstaat en dat de overlevering dient te worden geweigerd. In de e-mail van 22 juli 2022 staat dat de officier van justitie geen beslissingsbevoegdheid heeft over in welke detentie-instelling de opgeëiste persoon zal worden geplaatst. Het Franse Openbaar Ministerie kan geen garantie geven, omdat zij daartoe niet gerechtigd is. De e-mail van 22 juli 2022 kan daarom niet worden aangemerkt als een detentiegarantie. Daarnaast heeft het Europees Comité voor de Preventie van Foltering en Onmenselijk Vernederende Behandeling of Bestraffing (CPT) op 24 juni 2021 een rapport gepubliceerd waarin ook de gevangenis in Lille-Sequedin is bezocht. In het persbericht op de website van het CPT staat dat in Lille ook sprake is van
overcrowdingen er is vastgesteld dat sprake is van schending van mensenrechten. Nu het Openbaar Ministerie in Lille zich met de zaak heeft beziggehouden, is het niet vergezocht om te vermoeden dat de opgeëiste persoon in die gevangenis terecht zal kunnen komen. De opgeëiste persoon loopt daarom nog steeds een reëel gevaar om aan een onmenselijke of vernederende behandeling als bedoeld in artikel 4 van het Handvest te worden onderworpen, nu de detentiegarantie niet is gegeven. Subsidiair verzoekt de raadsman om de behandeling van het overleveringsverzoek aan te houden om nader onderzoek te doen naar de detentieomstandigheden in Lille en om een waarborg te krijgen van de juiste Franse autoriteit dat de opgeëiste persoon niet in een dergelijke detentie-instelling terecht zal komen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt dat er geen aanleiding is om de overlevering te weigeren of de zaak aan te houden. Een detentiegarantie is enkel nodig om te garanderen dat de opgeëiste persoon niet in de detentie-instelling in Nîmes zal worden geplaatst en er is eerder bepaald dat deze informatie kan worden verstrekt door het Openbaar Ministerie. [4] Op de rechtbank rust slechts de verplichting om de omstandigheden in de detentie-instelling te onderzoeken waar de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid terechtkomt . [5] Uit de e-mail van 22 juli 2022 blijkt dat het onwaarschijnlijk is dat de opgeëiste persoon in Nîmes zal worden gedetineerd, gelet op het feit dat de vervolging in Lille plaatsvindt. Er wordt geen daadwerkelijk garantie gegeven dat de opgeëiste persoon niet in Nîmes terecht zal komen, maar de Franse officier van justitie stelt dat hier geen twijfel over bestaat. Deze verstrekte informatie volstaat om de zaak af te doen. De overlevering kan worden toegestaan.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat zij slechts de verplichting heeft om de omstandigheden in de detentie-instelling te onderzoeken waar de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid terechtkomt. [6]
Uit voornoemde e-mail van 22 juli 2022 volgt dat de opgeëiste persoon niet in de detentie-instelling in Nîmes zal worden geplaatst. De opgeëiste persoon loopt na overlevering aan Frankrijk daarom niet het gevaar dat hij aan een behandeling in strijd met artikel 4 Handvest zal worden onderworpen. De rechtbank ziet geen aanleiding om een detentiegarantie op te vragen bij de justitiële autoriteiten van Frankrijk. De rechtbank is van oordeel dat van de door de officier van justitie verstrekte informatie kan worden uitgegaan, omdat het een mededeling van feitelijke aard betreft en de daaruit door die officier van justitie getrokken conclusie alleszins begrijpelijk is.
Gelet op het feit dat de vervolging in Lille plaats zal vinden, is het niet onwaarschijnlijk dat de opgeëiste persoon in de detentie-instelling in Lille-Sequedin zal worden geplaatst. Voor zover al moet worden aangenomen dat de opgeëiste persoon hier naar alle waarschijnlijkheid zal worden gedetineerd, stelt de rechtbank vast dat zij ten aanzien van deze detentie-instelling niet beschikt over objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en actuele gegevens over de detentie-omstandigheden op basis waarvan een algemeen reëel gevaar kan worden vastgesteld dat personen die daar zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld. De enkele verwijzing van de raadsman naar het aangehaalde CPT rapport van 24 juni 2021 is onvoldoende om dit te kunnen concluderen. Daarbij betrekt de rechtbank ook de reactie van de Franse autoriteiten op dat rapport, waarin kort samengevat wordt vermeld dat maatregelen in het kader van de bestrijding van de gezondheidscrisis in maart 2020 (de rechtbank begrijpt: de uitbraak van de coronapandemie) hebben geleid tot reductie van de populatie in Franse detentie-instellingen tot 102% van de capaciteit in november 2020 (randnummer 8 van de reactie). De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om de behandeling van de zaak aan te houden om nader onderzoek te doen naar deze detentie-instelling.
De detentieomstandigheden in Franse detentie-instellingen vormen dan ook geen beletsel voor het toestaan van de overlevering.

9.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

10.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6, 7, 11 en 13 OLW.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Public Prosecutor to the Judicial Court of Lille(Frankrijk) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en C.M. Delstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Reinders, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 22 september 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.HvJ EU 10 maart 2021, C-648/20 PPU, ECLI:EU:C:2021:187, punten 47-48.
2.vgl. HvJ EU 28 januari 2021, C-649/19, ECLI:EU:C:2021:75 (
5.HvJ EU 25 juli 2018, de zaak ML, nummer C-220/18 PPU.
6.HvJ EU 25 juli 2018, de zaak ML, nummer C-220/18 PPU.