ECLI:NL:RBAMS:2022:7304

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 september 2022
Publicatiedatum
7 december 2022
Zaaknummer
13/160041-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van een Belgisch Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden en gelijkstellingsverweer

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 september 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Onderzoeksrechter van de Rechtbank Eerste Aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent, België. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft een persoon die wordt verdacht van strafbare feiten volgens Belgisch recht. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de detentieomstandigheden in België beoordeeld. De raadsvrouw van de opgeëiste persoon voerde aan dat de overlevering moest worden geweigerd op basis van de detentieomstandigheden en het gelijkstellingsverweer, maar de rechtbank verwierp deze argumenten. De rechtbank oordeelde dat de algemene detentiegarantie van de Belgische autoriteiten voldoende was om te waarborgen dat de opgeëiste persoon niet in onmenselijke of vernederende omstandigheden zou worden behandeld. De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering en heeft deze toegestaan. De uitspraak is gedaan in het kader van de Overleveringswet (OLW) en de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/160041-22
RK nummer: 22/3382
Datum uitspraak: 22 september 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 1 juli 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 20 juni 2022 door de Onderzoeksrechter Rechtbank Eerste Aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent (België), en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (België) op [geboortedag] 1972,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 8 september 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A.B.M. Nohl, advocaat te ’s-Gravenhage.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Belgische nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een bevel tot aanhouding bij verstek dat – naar de rechtbank begrijpt – is uitgevaardigd door de Rechtbank Eerste Aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent (België) van 20 juni 2022.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
telkens; bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

5.Toetsing artikel 6 OLW, gelijkstelling met een Nederlander

De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon in aanmerking komt voor gelijkstelling met een Nederlander op grond van artikel 6, derde lid, OLW. De raadsvrouw heeft hiertoe een KvK-uittreksel overgelegd, waaruit blijkt dat de opgeëiste persoon sinds 9 mei 2019 een eenmanszaak runt. Daarvoor heeft de opgeëiste persoon in de bouw gewerkt. De opgeëiste persoon verblijft sinds 2018 in Nederland en is hier dermate geworteld, dat de overlevering dient te worden geweigerd.
Oordeel rechtbank
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet ingevolge artikel 6, derde lid, van de OLW (onder andere) zijn aangetoond dat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven.
Voor de onderbouwing van het ononderbroken verblijf gedurende vijf jaren is een inschrijving in de Basisregistratie personen (BRP) leidend, maar de opgeëiste persoon kan zijn verblijfsduur ook met andere stukken onderbouwen, mits deze voldoende concreet en objectief zijn. [1]
De opgeëiste persoon verblijft volgens de BRP sinds 3 september 2019 in Nederland. De raadsvrouw heeft geen stukken overlegd waaruit volgt dat de opgeëiste persoon gedurende een langere periode, namelijk vijf jaar, ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Gelet hierop is niet aangetoond dat hij een duurzaam verblijfsrecht als EU-onderdaan heeft opgebouwd en kan de opgeëiste persoon niet gelijk gesteld worden met een Nederlander. De rechtbank verwerpt het gelijkstellingsverweer.

6.Detentieomstandigheden België

Bij uitspraak van 22 juni 2021 [2] heeft de rechtbank geoordeeld dat in België een reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling voor gedetineerden die terecht komen
in een instelling waar sprake is van grondslapers, waardoor de minimale persoonlijke ruimte van 3m2 in een meerpersoonscel niet meer is gewaarborgd, alsmede waar sprake is van niet-afgeschermde toiletten in meerpersoonscellen. De detentie-instellingen waar hiervan sprake is, zijn: Antwerpen, Gent, Brugge, Oudenaarde, Hasselt, Dendermonde en Mechelen.
De rechtbank stelt vast dat er bij brief van 9 september 2021, afkomstig van de Directeur-generaal bij het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele Rechten en Vrijheden, te Brussel de volgende algemene detentiegarantie is gegeven:
Als algemene regel, kunnen in België de volgende algemene waarborgen gegeven worden bij een overlevering in het kader van de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel:
  • De overgeleverde persoon zal in een cel worden opgesloten waarvan de oppervlakte en de inrichting beantwoordt aan de normen van het CPT van de Europese Raad (minimum 3m2). Dit zowel wanneer hij alleen verblijft in een cel als wanneer hij een daarvoor aangepaste en grotere cel deelt met een andere persoon.
  • De sanitaire blokken, doorgaans voorzien van een wasbak en toilet, zijn afgescheiden van de rest van de cel door een muur of door een scherm. Soms is er ook een douche voorzien. In dat geval is het sanitair complex afgescheiden van de rest van de cel.
Eerder in deze brief is ten aanzien van gevangenissen waar gedetineerden op een extra matras slapen, ofwel waar de ‘grondslapers-problematiek’ zich voordoet, over de celruimte en de sanitaire blokken de volgende opmerking gemaakt:
Bovendien garanderen wij dat in de gevangenissen waarin dit fenomeen zich voordoet, er zal op toegezien worden dat de overgeleverden niet zullen worden opgesloten in een dergelijke afdeling zodat de overgeleverde personen ten minste over 3m2 personal space beschikken exclusief de sanitaire blokken.
In haar uitspraak van 7 oktober 2021 [3] heeft de rechtbank overwogen dat de hiervoor genoemde brief van de Belgische autoriteiten van 9 september 2021 in elke overleveringszaak geldig is, zoals de Belgische autoriteiten in bedoelde brief hebben bevestigd, en dat het om die reden niet noodzakelijk is dat voor elke opgeëiste persoon een individuele detentiegarantie wordt opgevraagd.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft aan de hand van haar pleitnota aangevoerd dat de overlevering dient te worden geweigerd op grond van artikel 11, eerste lid, OLW, omdat niet kan worden vertrouwd op de algemene detentiegarantie. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsvrouw verwezen naar verschillende nieuwsberichten, het rapport van Amnesty International van 2020 en het arrest van het Europese Hof van de Rechten van de Mens van 16 maart 2021. De opgeëiste persoon loopt een reëel gevaar dat zijn door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie gewaarborgde grondrechten zullen worden geschonden. Subsidiair verzoekt de raadsvrouw om de zaak aan te houden, zodat informatie kan worden opgevraagd omtrent het individuele risico van de opgeëiste persoon.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de algemene garantie volstaat om het individuele reële gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling weg te nemen. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de overlevering toe te staan.
Oordeel van de rechtbank
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in de algemene detentiegarantie. [4] De rechtbank is van oordeel dat het reële gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling dat zij ten aanzien van voornoemde penitentiaire inrichtingen heeft aangenomen, hiermee voor de opgeëiste persoon is weggenomen. De omstandigheid dat er tot op heden nog steeds sprake is van een – ook door de rechtbank onderkende – zorgelijke situatie als gevolg van overbevolking in voornoemde Belgische detentie-instellingen, leidt niet tot de vaststelling dat de rechtbank niet langer uit kan gaan van de geboden zekerheid in de garantie. Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen. De rechtbank ziet gelet op het bovenstaande evenmin aanleiding de behandeling van de vordering aan te houden om nadere vragen te stellen aan de Belgische autoriteiten.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

Artikel 285 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 7 en 11 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Rechtbank Eerste Aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent (België) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en C.M. Delstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Reinders, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 22 september 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie bijv. Rb. Amsterdam 5 januari 2010, ECLI:NL:RBAMS:2010:BK9117.
2.Rechtbank Amsterdam 22 juni 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:3243.
3.Rechtbank Amsterdam 7 oktober 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:5759.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak