ECLI:NL:RBAMS:2022:7192

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 november 2022
Publicatiedatum
6 december 2022
Zaaknummer
AMS 18/6815
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling legesaanslag voor omgevingsvergunning bouwen en schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 19 oktober 2018. De heffingsambtenaar heeft aan eiseres een legesaanslag van € 147.061,39 opgelegd voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bedrijfshal en het aanleggen van een uitrit. Na bezwaar is de aanslag verminderd tot € 132.229,75. De rechtbank heeft het beroep op 18 juni 2019 behandeld en het onderzoek op de zitting geschorst, om het op 30 augustus 2022 te hervatten.

De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar terecht de bouwkosten heeft vastgesteld op € 4.895.000, zoals begroot door een adviesbureau. Eiseres betoogt dat de aanneemsom van een andere firma, die € 3.100.000 bedraagt, als uitgangspunt moet dienen. De rechtbank volgt eiseres hierin niet, omdat de heffingsambtenaar ook andere kostenposten heeft mogen betrekken bij de vaststelling van de bouwkosten. De rechtbank concludeert dat de legesaanslag terecht is vastgesteld op € 132.165 en verklaart het beroep ongegrond.

Daarnaast heeft eiseres verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn met 41 maanden is overschreden en kent een schadevergoeding toe van in totaal € 3.500,-, waarbij de heffingsambtenaar en de Staat ieder een deel van de schadevergoeding moeten betalen. De rechtbank bepaalt ook dat het griffierecht van € 338,- aan eiseres wordt vergoed, waarbij de kosten worden verdeeld tussen de heffingsambtenaar en de Staat. De uitspraak is gedaan door mr. G.W.J. Harten op 11 november 2022.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/6815

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 november 2022 in de zaak tussen

[eiseres] ( [eiseres] ), uit Aalsmeer, eiseres

( [gem. eiseres] ),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Aalsmeer (de heffingsambtenaar)

(gemachtigde: mr. R.M. Ionescu).
Verder is als partij bij het geding betrokken:

de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van [eiseres] tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 19 oktober 2018.
De heffingsambtenaar heeft aan [eiseres] een legesaanslag van € 147.061,39 opgelegd voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteiten bouwen en aanleggen van een uitrit.
Met de uitspraak op bezwaar van 19 oktober 2018 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van [eiseres] gegrond verklaard. De heffingsambtenaar heeft daarbij de aanslag verminderd tot € 132.229,75.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 18 juni 2019 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: mr. L.J. van Pelt en [naam] namens [eiseres] en [naam2] namens de heffingsambtenaar. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting geschorst.
Het onderzoek op de zitting is hervat op 30 augustus 2022. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van [eiseres] en de gemachtigde van de heffingsambtenaar.

Feiten

1. Op 23 december 2016 heeft [eiseres] bij de gemeente Aalsmeer een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van een bedrijfshal van 12.087 m² voor op- en overslag van bloemen en planten met kantoorruimte en voor het aanleggen van een uitrit.
2. De legesaanslag is aan [eiseres] opgelegd in verband met de door haar ingediende aanvraag om een omgevingsvergunning. De leges voor het aanleggen van een uitrit bedragen € 64,75. Dit onderdeel van de legesaanslag laat de rechtbank verder buiten beschouwing, omdat over dit bedrag tussen partijen geen verschil van mening bestaat.
3. De heffingsambtenaar heeft [naam adviesbureau] ( [naam adviesbureau] ) opdracht gegeven de bouwkosten van het project te begroten. In haar rapport van 20 februari 2018 heeft [naam adviesbureau] de bouwkosten begroot op € 4.895.000. In de uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar de bouwkosten vastgesteld op het door [naam adviesbureau] begrote bedrag en de legesaanslag voor het in behandeling nemen van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen vastgesteld op € 132.165.

Beoordeling door de rechtbank

De hoogte van de leges
4. Voor de toepasselijke regelgeving verwijst de rechtbank naar de bijlage bij deze uitspraak die deel uitmaakt van de uitspraak.
5. In geschil is de hoogte van de leges voor het in behandeling nemen van de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen van de bedrijfshal met kantoorruimte. Op grond van artikel 2.3.1.1 van de Tarieventabel bij de Legesverordening 2016 is het tarief voor een omgevingsvergunning die betrekking heeft op zo’n bouwactiviteit 2,7% van de bouwkosten.
6. Tussen partijen is niet in geschil dat de hoogte van de bouwkosten moet worden bepaald door middel van een raming van de kosten die voortvloeien uit aangegane verplichtingen voor de fysieke realisatie van het bouwwerk. [1]
7. [eiseres] voert aan dat voor de bouwkosten uitgegaan moet worden van de open begroting die is opgesteld door [naam firma turn key project] , de firma die het hele project als een turn-key project heeft aangenomen. De bouwkosten in de begroting van [naam firma turn key project] bedragen € 3.100.000. Dit is volgens [eiseres] een concrete aanneemsom die de werkelijke bouwkosten van het te realiseren bouwwerk omvat.
8. Tijdens deze beroepsprocedure heeft de heffingsambtenaar [naam adviesbureau 2] ( [naam adviesbureau 2] ) om advies gevraagd. In haar rapport van 4 september 2019 heeft [naam adviesbureau 2] aangegeven dat zij zich kan verenigen met de hoogte van de bouwkosten die in de begroting van [naam firma turn key project] staan, maar dat in de begroting van [naam firma turn key project] zes kostenposten ontbreken, namelijk de bouwkosten voor grondwerk en bodemvoorzieningen, docklevelers (ook wel laad- en loskuilen genoemd), W-installaties, E-installaties, een lift en het bedrijfsmatig inrichten van het terrein. [naam adviesbureau 2] heeft deze kostenposten nader gespecificeerd en begroot op € 1.900.000. Volgens [naam adviesbureau 2] heeft dit tot gevolg dat de eerder aangegeven bouwkosten van
€ 4.895.000 voor het berekenen van de bouwleges verhoogd zouden kunnen worden, maar dat zij de heffingsambtenaar adviseert het bedrag van € 4.895.000 als grondslag voor de leges te handhaven. In een brief van 4 september 2019 heeft de heffingsambtenaar meegedeeld dat zij dit advies van [naam adviesbureau 2] volgt.
9. De rechtbank begrijpt het rapport van [naam adviesbureau 2] van 4 september 2019 zo dat de aanneemsom van [naam firma turn key project] (€ 3.100.000) als uitgangspunt wordt genomen voor de bouwsom en dat er geen verschil van mening bestaat over de hoogte van de kostenposten die in de begroting van [naam firma turn key project] zijn opgenomen. Volgens [naam adviesbureau 2] en de heffingsambtenaar ontbreken in de begroting van [naam firma turn key project] echter de zes kostenposten die hiervoor onder 8. zijn opgesomd.
10. [eiseres] voert aan dat moet wordt uitgegaan van de door [naam firma turn key project] begrote aanneemsom, ongeacht of in die begroting kostenposten ontbreken.
11. De rechtbank volgt [eiseres] hierin niet. De heffingsambtenaar heeft er op de zitting van 30 augustus 2022 op gewezen dat de door [naam adviesbureau 2] genoemde zes kostenposten op de bouwtekening bij de aanvraag zijn vermeld. De rechtbank heeft dit zelf ook geconstateerd. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat deze kostenposten deel uitmaken van de aanvraag. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar deze kostenposten dan ook mogen betrekken bij het bepalen van de hoogte van de bouwkosten.
12. [eiseres] voert subsidiair aan dat [naam adviesbureau 2] de bouwkosten van de zes kostenposten veel te hoog heeft vastgesteld.
13. Ook hierin volgt de rechtbank [eiseres] niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [naam adviesbureau 2] de hoogte van deze kostenposten in haar rapport van 4 september 2019 voldoende aannemelijk gemaakt. [eiseres] heeft geen tegenbewijs overgelegd en heeft dus ook niet gemotiveerd onderbouwd waarom de door [naam adviesbureau 2] vastgestelde bouwkosten van de zes kostenposten te hoog zouden zijn vastgesteld. De heffingsambtenaar heeft de door [naam adviesbureau 2] vastgestelde bouwkosten van de zes kostenposten dan ook mogen overnemen.
14. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar bij het opleggen van de legesaanslag terecht is uitgegaan van bouwkosten ter hoogte van € 4.895.000. De heffingsambtenaar heeft de legesaanslag voor het in behandeling nemen van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen dan ook terecht vastgesteld op € 132.165.
15. Het beroep is ongegrond.
Immateriële schadevergoeding
16. [eiseres] heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
17. In een overzichtsarrest van 19 februari 2016 [2] heeft de Hoge Raad algemene regels gegeven over de beoordeling van de redelijke termijn. De vraag of de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM is overschreden, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. De redelijke termijn vangt aan op de datum waarop het bezwaarschrift is ingediend en loopt door tot de datum waarop de rechtbank uitspraak doet. Dat betekent dat de redelijke termijn in dit geval is aangevangen op 29 juni 2017 en eindigt op de dag waarop de rechtbank uitspraak doet. De behandeling van een zaak als deze, waarin van een bezwaar- en beroepsprocedure sprake is, mag maximaal twee jaar duren: de bezwaarfase heeft onredelijk lang geduurd als de duur daarvan een half jaar overschrijdt en de beroepsfase als zij meer dan anderhalf jaar heeft geduurd.
18. De redelijke termijn is in dit geval met 41 maanden overschreden. Voor de schadevergoeding wordt als uitgangspunt een tarief gehanteerd van € 500,- per half jaar waarmee die termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond. De schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn bedraagt in dit geval dan ook 7 x € 500,- = € 3.500,-. De beroepsprocedure heeft 49 maanden geduurd. De beroepsprocedure mocht 18 maanden duren. Dat betekent dat 31 maanden van de overschrijding aan de rechtbank is toe te rekenen. Dat is 31/41 deel van de overschrijding. De bezwaarprocedure heeft 16 maanden geduurd en mocht maximaal 6 maanden duren. Dit betekent dat 10 maanden van de overschrijding aan de heffingsambtenaar is toe te rekenen. Dat is 10/41 deel van de overschrijding. De heffingsambtenaar moet daarom 10/41 deel van de schadevergoeding van € 3.500,- betalen
(€ 854,-) en de Staat 31/41 deel (€ 2.646,-).
Griffierecht en proceskosten
19. Omdat de rechtbank de verzochte schadevergoeding wegens het overschrijden van de redelijke termijn toekent, is er gelet op het genoemde overzichtsarrest van de Hoge Raad ook aanleiding om een proceskostenveroordeling uit te spreken en het griffierecht te vergoeden.
20. De rechtbank bepaalt dat het door [eiseres] betaalde griffierecht van € 338,- wordt vergoed. [3] Aangezien de overschrijding van de redelijke termijn zowel aan de heffingsambtenaar als aan de rechtbank is toe te schrijven, moeten de heffingsambtenaar en de Staat beiden het griffierecht vergoeden, dus ieder € 169,-.
21. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 948,75 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting van 18 juni 2019 en 0,5 punt voor het verschijnen op de zitting van 30 augustus 2022, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank gaat uit van een wegingsfactor ‘licht’, omdat de proceskostenvergoeding uitsluitend verband houdt met het verzoek om toekenning van een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. [4] Aangezien de overschrijding van de redelijke termijn zowel aan de heffingsambtenaar als aan de rechtbank is toe te rekenen, moeten de heffingsambtenaar en de Staat ieder de helft van de proceskosten vergoeden, dus ieder € 474,38.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot het betalen van een schadevergoeding aan [eiseres] tot een bedrag van € 854,-;
- veroordeelt de Staat tot het betalen van een schadevergoeding aan [eiseres] tot een bedrag van € 2.646,-;
- draagt de heffingsambtenaar op een griffierecht van € 169,- aan [eiseres] te vergoeden;
- draagt de Staat op een griffierecht van € 169,- aan [eiseres] te vergoeden;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van [eiseres] tot een bedrag van € 474,38;
- veroordeelt de Staat in de proceskosten van [eiseres] tot een bedrag van
€ 474,38.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.J. Harten, rechter, in aanwezigheid van
mr. T.E. Bouwmeester, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 november 2022.
De griffier is buiten staat
om te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Amsterdam waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Amsterdam vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Verordening op de heffing en invordering van leges 2016 gemeente Aalsmeer (de Legesverordening)
Artikel 2. Belastbaar feit
1. Onder de naam "leges" worden rechten geheven voor:
a. het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten;
b. het verrichten van handelingen ten behoeve van een aanvraag van een Nederlandse identiteitskaart of een reisdocument;
een en ander zoals genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel.
Artikel 3. Belastingplicht
Belastingplichtig is de aanvrager van de dienst (..).
Artikel 5. Maatstaven van heffing en tarieven
1. De leges worden geheven naar de maatstaven en tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.
Tarieventabel
2.1.1. Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder:
2.1.1.2 bouwkosten
Voor de bepaling van de bouwkosten wordt:
a. eerst gekeken of de aanvraag of het bouwwerk voorkomt in de bij deze verordening behorende bijlage. Bij de in de tabel genoemde bouwwerken wordt indien het om stuks tarieven gaat gekeken naar het aantal of de strekkende meter. Bij de overige, niet stuks, het aantal kubieke meters of het aantal vierkante meters berekend volgens NEN 2580 (bruto-oppervlakte-en inhoudsberekening bouwwerken.
b. Indien de aanvraag of bouwwerk niet in de bijlage voorkomt wordt het meest gelijke
bouwwerk genomen uit de papieren taxatieboeken, uit het jaar van het belastbare moment. (jaarlijks uitgegeven door Sdu uitgevers bv tot en met 2013 en vanaf 2014 door BIM Media B.V) voor de bepaling van herbouwkosten en bouwkosten van woningen, bedrijfspanden,
agrarische gebouwen en herstelkosten van gebouwschades.
c. Indien de aanvraag of bouwwerk niet voorkomt in de bijgevoegde lijst, het onder ad b vermelde taxatieboeken dan dient de aannemingssom exclusief omzetbelasting te worden bepaald, bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, van de Uniforme administratieve voorwaarden voor de uitvoering van werken en van technische installatiewerken 2012 (UAV 2012), voor
het uit te voeren werk, of voor zover deze ontbreekt een raming van de kosten die voortvloeien uit aangegane verplichtingen ten behoeve van de fysieke realisatie (het bouwen) van de bouwwerken, exclusief omzetbelasting.
Indien het bouwen geheel of gedeeltelijk door zelfwerkzaamheid geschiedt wordt in deze titel onder bouwkosten verstaan: de prijs die aan een derde in het economisch verkeer zou moeten worden betaald voor het tot stand brengen van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft;
2.3.1.1 Indien de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo, bedraagt het tarief: 2,7 % van de bouwkosten met een minimum van € 101,-.

Voetnoten

1.Artikel 2.1.1.2, onder c, van de Tarieventabel bij de Legesverordening 2016.
3.Op grond van artikel 8:74, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
4.Zie het arrest van de Hoge Raad van 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:660