ECLI:NL:RBAMS:2022:7131

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 juni 2022
Publicatiedatum
2 december 2022
Zaaknummer
AWB 20 / 2294
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag exploitatievergunning op grond van de Wet Bibob door de burgemeester van Amsterdam

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 30 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een horecabedrijf, en de burgemeester van Amsterdam. Eiseres had een aanvraag ingediend voor de verlenging van een exploitatievergunning, die door de burgemeester was afgewezen op basis van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob). De burgemeester had informatie van de Belastingdienst gebruikt om te concluderen dat er een ernstig gevaar bestond dat de vergunningen zouden worden gebruikt voor strafbare feiten. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank oordeelde dat de burgemeester de door hemzelf opgevraagde informatie bij de Belastingdienst niet aan het bestreden besluit ten grondslag mocht leggen. De rechtbank concludeerde dat het beroep gegrond was en het bestreden besluit vernietigd moest worden. Echter, de rechtbank bepaalde ook dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven, wat betekent dat de afwijzing van de vergunningen standhoudt. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester voldoende redenen had om te concluderen dat er een ernstig gevaar bestond dat de vergunningen zouden worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen voordelen te benutten.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat eiseres procesbelang had bij het beroep, ondanks dat zij het horecabedrijf niet langer exploiteerde. De rechtbank heeft de burgemeester veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/2294

uitspraak van de meervoudige kamer van 30 juni 2022 in de zaak tussen

[eiseres], te Amsterdam, eiseres
(gemachtigde: mr. J. de Groot),
en

de burgemeester van Amsterdam, verweerder

(hierna: de burgemeester)
(gemachtigde: mr. M. Boermans).

Procesverloop

Bij besluit van 18 december 2018 (het primaire besluit) heeft de burgemeester de aanvraag van eiseres om verlenging van een exploitatievergunning afgewezen en de drank- en horecavergunning van eiseres ingetrokken.
Bij besluit van 5 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft de burgemeester het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
De enkelvoudige kamer van de rechtbank heeft het beroep op 27 januari 2022 op zitting behandeld. Het onderzoek is vervolgens gesloten. Met een beslissing van 2 februari 2022 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en het beroep verwezen naar de meervoudige kamer.
De meervoudige kamer van de rechtbank heeft het beroep op 19 mei 2022 op zitting behandeld. Namens eiseres is [bestuurder] , bestuurder van eiseres, verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. De burgemeester is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op zitting gesloten.

Overwegingen

Wat er aan deze procedure vooraf ging
1. Op 14 maart 2016 heeft de heer [bestuurder] (hierna: [bestuurder] ) namens eiseres een verlengingsaanvraag ingediend voor de exploitatievergunning van het horecabedrijf [eiseres] (restaurant [eiseres] ) op de [adres] in Amsterdam. [bestuurder] is leidinggevende van eiseres en enig bestuurder en groot aandeelhouder.
2. Naar aanleiding van een tip van een officier van justitie, heeft de burgemeester het Landelijk Bureau Bibob (het Bureau) om een advies gevraagd. Het Bureau heeft vervolgens op 28 november 2016 een advies uitgebracht. Het Bureau heeft geconcludeerd dat sprake is van een ernstig gevaar dat de vergunningen mede zullen worden gebruikt om strafbare feiten te plegen, als bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b (hierna: de b-grond), van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet bibob).
3. De burgemeester heeft naar aanleiding van een uitspraak van deze rechtbank van 30 november 2016 [1] aanvullende vragen aan het Bureau gesteld. Uit het aanvullend advies van 2 februari 2017 van het Bureau volgt dat sprake is van met strafbare feiten verkregen zeer groot financieel voordeel. Om deze reden bestaat volgens het Bureau eveneens een ernstig gevaar dat de vergunningen mede zullen worden gebruikt om op geld waardeerbare voordelen te benutten die zijn verkregen of zullen worden verkregen uit gepleegde strafbare feiten, in de zin van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet bibob (hierna: de a-grond).
4. Met een brief van 8 maart 2017 heeft de burgemeester eiseres laten weten dat hij voornemens is om de aanvraag om verlenging van de exploitatievergunning af te wijzen en de drank- en horecavergunning van eiseres in te trekken. Naar aanleiding van de zienswijze van eiseres heeft de burgemeester nogmaals een aanvullend advies aan het Bureau gevraagd.
5. In het aanvullend advies van 29 december 2017 heeft het Bureau geconcludeerd dat niet langer kan worden aangenomen dat sprake is van relevant resterend voordeel, zodat er geen ernstig gevaar op de a-grond bestaat. Het Bureau handhaaft wel het eerder ingenomen standpunt dat er een ernstig gevaar bestaat dat de aangevraagde vergunningen mede zullen worden gebruikt om strafbare feiten te plegen (de b-grond). De Belastingdienst heeft namelijk – voor zover hier van belang – onherroepelijke vergrijpboetes opgelegd aan [B.V. 1] voor overtredingen van de Algemene wet rijksbelasting (AWR) inzake de vennootschapsbelasting over de jaren 2010 en 2012.
Besluitvorming
6.1.
De burgemeester heeft de aanvraag van eiseres om verlenging van de exploitatievergunning afgewezen op grond van artikel 7, in samenhang gelezen met artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Wet bibob. Verder heeft de burgemeester besloten om de drank- en horecavergunning op grond van artikel 31, derde lid, aanhef en onder a, van de Drank- en Horecawet in te trekken.
6.2.
De burgemeester heeft, onder verwijzing naar de hiervoor genoemde adviezen van het Bureau, overwogen dat [bestuurder] , [B.V. 1] , [B.V. 2] en [B.V. 3] (indirect) vermogensverschaffers van eiseres zijn en dat [bestuurder] en deze vennootschappen in een zakelijk samenwerkingsverband tot elkaar staan. Uit het aanvullend advies van het Bureau van 29 december 2017 en een overzicht van de Belastingdienst van
24 augustus 2018 blijkt volgens de burgemeester dat aan deze ondernemingen meerdere naheffingsaanslagen en vergrijpboetes zijn opgelegd wegens overtredingen van de AWR. Ten aanzien van [B.V. 3] stond nog een vordering van € 104.755,- bij de Belastingdienst open. Daarom stelt de burgemeester zich op het standpunt dat er sprake is van een ernstig gevaar dat de exploitatievergunning mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten, te weten overtredingen van de AWR, verkregen voordelen te benutten (de a-grond). Daarnaast kan volgens de burgemeester uit de opgelegde vergrijpboetes worden afgeleid dat een ernstig gevaar bestaat dat de gevraagde vergunningen mede zullen worden gebruikt om strafbare feiten te plegen (de b-grond), zoals het overtreden van de AWR door het niet betalen of onjuist opgeven van belastingen.
Heeft eiseres procesbelang?
7. Voordat de rechtbank aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak toekomt, ziet zij zich voor de vraag gesteld of eiseres procesbelang heeft bij haar beroep. Uit de in beroep overgelegde stukken en hetgeen op zitting is besproken, blijkt namelijk dat eiseres het horecabedrijf niet langer exploiteert.
8. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat zij schade heeft geleden als gevolg van de weigering van de exploitatievergunning. De weigering is van invloed geweest op de verkoopprijs van het restaurant [eiseres] , in die zin dat eiseres het horecabedrijf voor een lagere prijs heeft kunnen verkopen dan bij verlenging van de exploitatievergunning het geval zou zijn geweest. De rechtbank is van oordeel dat eiseres met haar betoog voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij daadwerkelijk schade heeft geleden als gevolg van het besluit. [2] De rechtbank neemt daarom procesbelang aan en gaat over tot de inhoudelijk behandeling van het beroep.
Zakelijke samenwerkingsverband
9. Eiseres heeft betwist dat [B.V. 2] en [B.V. 3] vermogensverschaffers van eiseres zijn en dat zij deel uitmaken van het zakelijk samenwerkingsverband van eiseres. De burgemeester heeft hier volgens eiseres in het bestreden besluit onvoldoende op gereageerd.
10. De rechtbank constateert dat de burgemeester in dit kader heeft verwezen naar het aanvullend advies van het Bureau van 29 december 2017. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat een bestuursorgaan, gelet op de expertise van het Bureau, in beginsel van het advies van het Bureau mag uitgaan. [3] Dit neemt niet weg dat een bestuursorgaan zich ervan moet vergewissen dat het advies en het daartoe ingestelde onderzoek naar de feiten op zorgvuldige wijze tot stand gekomen zijn en dat de feiten de conclusies kunnen dragen. Dat is bijvoorbeeld niet het geval indien de feiten voor de conclusies te weinig of te weinig directe aanwijzingen bieden of indien de conclusies in verschillende richtingen wijzen, onderling tegenstrijdig zijn of niet stroken met hetgeen overigens bekend is.
11. In het aanvullend advies van 29 december 2017 heeft het Bureau het volgende overwogen. Op basis van de informatie van de Belastingdienst stelt het Bureau vast dat [B.V. 1] en [bestuurder] vermogen verschaffen aan eiseres. Daarnaast is [bestuurder] groot en enig aandeelhouder, bestuurder en leidinggevende van – onder andere – eiseres, [B.V. 2] , [B.V. 1] en [B.V. 3] Als zodanig kan [bestuurder] vrijelijk beschikken over deze rechtspersonen en hun vermogens. Gezien deze eigendoms- en zeggenschapsstructuur merkt het Bureau [bestuurder] en de genoemde vennootschappen aan als (indirecte) vermogensverschaffers van elkaar. Op grond van de hiervoor genoemde relaties concludeert het Bureau ook dat [bestuurder] en deze rechtspersonen in een zakelijk samenwerkingsverband tot elkaar staan, zoals bedoeld in artikel 3, vierde lid, aanhef en onder c, van de Wet bibob. De rechtbank is van oordeel dat dit advies voldoende inzichtelijk is en de getrokken conclusies kan dragen. De rechtbank ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de burgemeester het advies niet aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft kunnen leggen. Dat betekent dat de burgemeester [B.V. 2] en [B.V. 3] mocht aanmerken als vermogensverschaffers van eiseres.
Onrechtmatig verkregen informatie?
12. Eiseres heeft vervolgens aangevoerd dat de burgemeester zijn bevoegdheden heeft overschreden door zelf bij gesloten bronnen, namelijk bij de Belastingdienst, informatie over eiseres en de via [bestuurder] aan haar verbonden vennootschappen op te vragen. De burgemeester mocht de informatie die hij direct van de Belastingdienst heeft verkregen daarom niet aan zijn besluitvorming ten grondslag leggen.
13. De burgemeester heeft hier tegenin gebracht dat hij enkel bij de Belastingdienst heeft geïnformeerd of de informatie in de bijlage van het advies van het Bureau van
29 december 2017, waaruit al volgt dat aan [B.V. 3] en [B.V. 2] naheffingsaanslagen en vergrijpboetes zijn opgelegd, nog actueel was. De essentie van die informatie stond volgens de burgemeester echter al in de bijlage van dit advies. En zelfs als die informatie ten onrechte van de Belastingdienst is verkregen, dan is de informatie niet verkregen op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat het gebruik ervan onder alle omstandigheden ontoelaatbaar is, aldus de burgemeester.
14.1.
De rechtbank overweegt dat de Wet bibob bepaalt dat het Bureau tot taak heeft om op verzoek aan bestuursorganen en rechtspersonen met een overheidstaak advies uit te brengen over de mate van gevaar, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet bibob of over de feiten en omstandigheden, bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de Wet bibob. [4] Volgens de Wet bibob kunnen bestuursorganen en rechtspersonen met een overheidstaak ook zelfstandig onderzoek doen. Een bestuursorgaan baseert zich bij het eigen onderzoek – voor een deel – op de krachtens de Wet bibob voor bestuursorganen opengestelde informatiebronnen. In de memorie van toelichting bij de wijziging van de Wet bibob is verder een overzicht gegeven van gegevensbronnen die bestuursorganen (na wijziging) ter beschikking staan bij het eigen onderzoek. [5] De rechtbank constateert dat onder meer openbare bronnen en (inmiddels) justitiële- en strafvorderlijke gegevens worden vermeld, maar dat fiscale gegevens niet in dit overzicht worden genoemd. Het Bureau beschikt ter uitvoering van haar taak over verdergaande bevoegdheden dan bestuursorganen en rechtspersonen met een overheidstaak. Zo regelt artikel 27 van de Wet bibob de verstrekking van (persoons)gegevens aan het Bureau van de bij en krachtens die bepaling aangewezen bestuursorganen, waaronder de rijksbelastingdienst, voor zover die gegevens noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de taak van het Bureau. [6]
14.2.
Gelet op de hiervoor weergegeven bevoegdheidsverdeling, is de rechtbank van oordeel dat de bevoegdheid van de burgemeester om zelfstandig onderzoek te doen niet zo ver strekt dat hij ook direct informatie over eiseres en de aan haar verbonden vennootschappen bij de Belastingdienst mocht opvragen. Dat heeft de burgemeester op zitting ook erkend. Het verweer van de burgemeester dat hij de Belastingdienst slechts heeft gevraagd naar de stand van zaken, is hierbij niet relevant, omdat ook dit informatie uit niet-openbare bronnen betreft.
14.3.
De Belastingdienst heeft met een brief van 24 juli 2018 een overzicht aan de burgemeester toegezonden met alle openstaande vorderingen van [B.V. 3] en [B.V. 2] In deze brief staan andere bedragen vermeld dan in de bijlage van het advies van het Bureau van 27 december 2019 die de stand van zaken met betrekking tot de bezwaren van eiseres tegen de aan [B.V. 3] en [B.V. 2] opgelegde naheffingsaanslagen weergaf. Verder kan uit deze brief, anders dan uit de hiervoor genoemde bijlage, worden opgemaakt over welke jaren deze naheffingsaanslagen zijn opgelegd. Ook heeft de Belastingdienst op verzoek van de burgemeester telefonisch informatie over eiseres, [bestuurder] en de aan haar verbonden vennootschappen verschaft. Nu niet is gebleken van een wettelijke grondslag voor het informatieverzoek van de burgemeester, ontbeert dit verzoek en de inwilliging daarvan door de Belastingdienst een wettelijke grondslag. De burgemeester heeft deze informatie dan ook onrechtmatig verkregen.
14.4.
De rechtbank ziet niet in waarom de burgemeester heeft besloten om, in strijd met het systeem van de Wet bibob, direct bij de Belastingdienst informatie op te vragen. De burgemeester kon namelijk een aanvullend advies aan het Bureau vragen en op die manier deze informatie verkrijgen. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat de burgemeester gegevens heeft verkregen op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelend overheidsorgaan mag worden verwacht dat het gebruik van deze informatie onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht. De burgemeester mocht daarom de door hemzelf opgevraagde informatie bij de Belastingdienst niet ten grondslag leggen aan het bestreden besluit.
14.5.
De burgemeester heeft op zitting nog betoogd dat de feiten en omstandigheden die in de adviezen van het Bureau en de bijbehorende bijlages zijn vermeld, voldoende grondslag boden voor de conclusie dat een ernstig gevaar bestaat dat de vergunningen mede zullen worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen voordelen te benutten of om strafbare feiten te plegen. Het voorgaande neemt echter niet weg dat uit het bestreden besluit blijkt dat de burgemeester de van de Belastingdienst verkregen informatie wel in zijn beoordeling heeft betrokken. Daarnaast is in het bestreden besluit niet nader gemotiveerd dat de adviezen van het Bureau al voldoende grondslag boden voor de conclusie over het ernstig gevaar op zowel de a-grond als de b-grond van artikel 3 van de Wet bibob.
15. Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank zal vervolgens beoordelen of de op de zitting gegeven motivering van de burgemeester en de overige bewijsstukken de rechtsgevolgen van het bestreden besluit kunnen dragen.
Uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen benutten (a-grond)
16. Eiseres heeft een beschikking van de Belastingdienst van 8 april 2019 overgelegd waarbij de Belastingdienst een verzoek om kwijtschelding van een aantal in de bijlage bij de beschikking genoemde aanslagen heeft afgewezen, maar heeft besloten geen invorderingsmaatregelen meer te nemen voor deze aanslagen. De vraag die partijen verdeeld houdt is of uit deze beschikking kan worden afgeleid dat er geen ernstig gevaar (meer) bestaat dat de exploitatievergunning zal worden gebruikt om uit strafbare feiten verkregen voordelen te benutten.
17. Eiseres stelt zich op het standpunt dat er geen sprake meer is van wederrechtelijk verkregen voordeel en verwijst in dit kader naar de hiervoor genoemde beschikking. De conclusie van de burgemeester dat de a-grond niet is komen te vervallen omdat het compromis tussen [bestuurder] en de Belastingdienst niet in een vaststellingsovereenkomst is vastgelegd, ontbeert volgens eiseres elke grondslag. Eiseres heeft er verder op gewezen dat de naheffingsaanslagen ten aanzien van [B.V. 3] zien op een langer terug liggend tijdvak, namelijk 2012-2014.
18. De rechtbank komt, gelet op de in de adviezen van het Bureau genoemde feiten en omstandigheden en hetgeen in 11 is overwogen, tot de conclusie dat eiseres in relatie staat tot strafbare feiten die verband houden met overtredingen van de AWR, waarmee financieel voordeel is behaald. De rechtbank overweegt dat voordeel dat is behaald met criminele activiteiten in beginsel deel blijft uitmaken van het vermogen zolang dit niet door bijvoorbeeld een ontnemingsmaatregel aan het vermogen is onttrokken. Dit neemt niet weg dat het tijdsverloop onder omstandigheden moet worden meegenomen in de beoordeling, omdat het rechtstreekse verband tussen het verkregen voordeel en de benutting daarvan in de loop van de tijd kan afnemen. [7]
19. Uit de door eiseres overgelegde beschikking van de Belastingdienst van 8 april 2019 blijkt dat er ten aanzien van [B.V. 3] een vordering voor een naheffingsaanslag omzetbelasting van € 104.755,- openstond. Daarbij blijkt uit het advies van het Bureau dat voor diezelfde naheffingsaanslag omzetbelasting (nr. 820576797F014501) een vergrijpboete van 50% is opgelegd. De burgemeester heeft er terecht op gewezen dat volgens het Bureau sprake is van een ernstig gevaar op de a-grond als iemand minder dan vijf jaar geleden meer dan € 10.000,- voordeel heeft behaald, en dat het in dit geval gaat om een aanzienlijk groter financieel voordeel. Ten aanzien van de invloed van de beschikking van 8 april 2019 op het wederrechtelijk verkregen financieel voordeel, overweegt de rechtbank als volgt. Uit deze beschikking volgt dat het verzoek van [B.V. 3] om kwijtschelding van de naheffingsaanslagen is afgewezen. De Belastingdienst heeft echter aangegeven dat zij geen invorderingsmaatregelen meer zal nemen voor deze aanslagen, zolang is voldaan aan de voorwaarden in de beschikking. Anders dan eiseres heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat het gegeven dat de Belastingdienst de boetes en aanslagen niet meer actief zal invorderen, niet betekent dat [B.V. 3] geen openstaande schuld bij de Belastingdienst heeft en evenmin dat het voordeel aan het vermogen is of zal worden onttrokken. Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat uit de beschikking van 8 april 2019 niet kan worden opgemaakt dat geen sprake meer is van wederrechtelijk verkregen financieel voordeel.
20. De burgemeester heeft verder betoogd dat sprake is van een zeer groot financieel voordeel, namelijk meer dan € 50.000,-, dit voordeel door het tijdsverloop niet minder relevant is geworden en daarom in dit geval het enkele tijdsverloop geen aanleiding geeft voor het oordeel dat geen sprake meer is van een ernstig gevaar op de a-grond. De rechtbank volgt de burgemeester hierin. Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat de burgemeester zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat er een ernstig gevaar bestaat dat de exploitatievergunning zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen voordelen te benutten.
Strafbare feiten plegen (b-grond)
21. Eiseres voert aan dat de burgemeester ten onrechte heeft overwogen dat een ernstig gevaar bestaat dat de exploitatievergunning zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen. Volgens eiseres is niet voldaan aan het samenhangcriterium en betreffen het heel oude boetes.
22. De burgemeester heeft zijn conclusie dat er een ernstig gevaar op de b-grond bestaat, blijkens het bestreden besluit en hetgeen op zitting is betoogd, gebaseerd op het gegeven dat er ten aanzien van [B.V. 3] , [B.V. 2] en [B.V. 1] meerdere vergrijpboetes zijn opgelegd in verband met naheffingensaanslagen omzetbelasting en vennootschapsbelasting. Uit de adviezen van het Bureau kan worden afgeleid dat aan [B.V. 1] naheffingen vennootschapsbelasting en vergrijpboetes zijn opgelegd voor de belastingjaren 2010 en 2012. De rechtbank constateert dat uit de adviezen van het Bureau ook kan worden opgemaakt dat er naheffingen omzetbelasting en vergrijpboetes aan [B.V. 3] en [B.V. 2] zijn opgelegd, maar dat hieruit niet kan worden opgemaakt over welke belastingjaren deze naheffingen en vergrijpboetes zijn opgelegd, en welke naheffing het meest actueel is. De rechtbank kan dit ook niet afleiden uit de beschikking van 8 april 2019. De rechtbank volgt de burgemeester dan ook niet in zijn standpunt dat uit de stukken is gebleken dat sprake is van een patroon van strafbare feiten, die over vijf jaar verspreid zijn. De rechtbank is van oordeel dat de burgemeester onvoldoende heeft onderbouwd dat de (duur van de) periode waarin strafbare feiten zijn gepleegd en het tijdsverloop sinds het laatst gepleegde feit, de conclusie rechtvaardigt dat sprake is van een ernstig gevaar dat de exploitatievergunning zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen. Deze beroepsgrond slaagt. De door eiseres in dit kader overig aangevoerde gronden, behoeven daarom geen bespreking meer.
Proportionaliteit
23. Ten aanzien van het standpunt van eiseres dat de weigering van de exploitatievergunning niet evenredig is met de mate van het gevaar, overweegt de rechtbank als volgt. Eiseres heeft betoogd dat zij het restaurant [eiseres] tien jaar zonder enige problemen heeft geëxploiteerd. De rechtbank wijst erop dat hierboven is overwogen dat aan de vennootschappen tot wie eiseres in een zakelijk samenwerkingsverband staat naheffingsaanslagen en vergrijpboetes zijn opgelegd vanwege strafbare feiten, te weten overtredingen van de AWR en dat eiseres in relatie staat tot deze strafbare feiten. Ook is overwogen dat, gelet op het financieel voordeel dat daarmee behaald is en nog altijd deel uitmaakt van het vermogen, een ernstig gevaar bestaat dat de exploitatievergunning van eiseres zal worden gebruikt om deze wederrechtelijk voordelen te benutten. De burgemeester heeft zich dan ook op het standpunt kunnen stellen dat het algemeen belang dat is gediend bij het weren van horeca-inrichtingen die mede kunnen worden gebruikt om uit strafbare feiten verkregen voordelen te benutten, zwaarder weegt dan het belang van eiseres. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
24. Gelet op hetgeen in 16 tot en met 20 is overwogen, kan de op zitting gegeven motivering van de burgemeester de conclusie dat sprake is van een ernstig gevaar dat de vergunningen zullen worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen voordelen te benutten, dragen. De burgemeester heeft de aanvraag om verlenging van de exploitatievergunning van eiseres kunnen weigeren en de drank- en horecavergunning kunnen intrekken. De rechtbank ziet daarom aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder a, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven. Dit betekent dat de weigering van de exploitatievergunning stand houdt.
25. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat de burgemeester aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
26. De rechtbank veroordeelt de burgemeester in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt de burgemeester op het betaalde griffierecht van € 354,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt de burgemeester in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, voorzitter, en mr. M.F. Ferdinandusse en mr. E.J. Otten, leden, in aanwezigheid van mr. M.D. Pielaat, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2022.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de Afdeling worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zaaknummer AMS 16/4446.
2.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 september 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BF1016.
3.Uitspraak van de Afdeling van 18 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:818.
4.Dit volgt uit artikel 9 van de Wet bibob.
5.Kamerstukken II, 2018-2019, 35152, nr. 3, Wijziging van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur in verband met diverse uitbreidingen van de toepassingsmogelijkheden daarvan alsmede enkele overige wijzigingen, pagina 11.
6.Artikel 27, eerste lid, onder a, van de Wet bibob.
7.Uitspraak van de Afdeling van 15 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2226.