14.5.De burgemeester heeft op zitting nog betoogd dat de feiten en omstandigheden die in de adviezen van het Bureau en de bijbehorende bijlages zijn vermeld, voldoende grondslag boden voor de conclusie dat een ernstig gevaar bestaat dat de vergunningen mede zullen worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen voordelen te benutten of om strafbare feiten te plegen. Het voorgaande neemt echter niet weg dat uit het bestreden besluit blijkt dat de burgemeester de van de Belastingdienst verkregen informatie wel in zijn beoordeling heeft betrokken. Daarnaast is in het bestreden besluit niet nader gemotiveerd dat de adviezen van het Bureau al voldoende grondslag boden voor de conclusie over het ernstig gevaar op zowel de a-grond als de b-grond van artikel 3 van de Wet bibob.
15. Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank zal vervolgens beoordelen of de op de zitting gegeven motivering van de burgemeester en de overige bewijsstukken de rechtsgevolgen van het bestreden besluit kunnen dragen.
Uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen benutten (a-grond)
16. Eiseres heeft een beschikking van de Belastingdienst van 8 april 2019 overgelegd waarbij de Belastingdienst een verzoek om kwijtschelding van een aantal in de bijlage bij de beschikking genoemde aanslagen heeft afgewezen, maar heeft besloten geen invorderingsmaatregelen meer te nemen voor deze aanslagen. De vraag die partijen verdeeld houdt is of uit deze beschikking kan worden afgeleid dat er geen ernstig gevaar (meer) bestaat dat de exploitatievergunning zal worden gebruikt om uit strafbare feiten verkregen voordelen te benutten.
17. Eiseres stelt zich op het standpunt dat er geen sprake meer is van wederrechtelijk verkregen voordeel en verwijst in dit kader naar de hiervoor genoemde beschikking. De conclusie van de burgemeester dat de a-grond niet is komen te vervallen omdat het compromis tussen [bestuurder] en de Belastingdienst niet in een vaststellingsovereenkomst is vastgelegd, ontbeert volgens eiseres elke grondslag. Eiseres heeft er verder op gewezen dat de naheffingsaanslagen ten aanzien van [B.V. 3] zien op een langer terug liggend tijdvak, namelijk 2012-2014.
18. De rechtbank komt, gelet op de in de adviezen van het Bureau genoemde feiten en omstandigheden en hetgeen in 11 is overwogen, tot de conclusie dat eiseres in relatie staat tot strafbare feiten die verband houden met overtredingen van de AWR, waarmee financieel voordeel is behaald. De rechtbank overweegt dat voordeel dat is behaald met criminele activiteiten in beginsel deel blijft uitmaken van het vermogen zolang dit niet door bijvoorbeeld een ontnemingsmaatregel aan het vermogen is onttrokken. Dit neemt niet weg dat het tijdsverloop onder omstandigheden moet worden meegenomen in de beoordeling, omdat het rechtstreekse verband tussen het verkregen voordeel en de benutting daarvan in de loop van de tijd kan afnemen.
19. Uit de door eiseres overgelegde beschikking van de Belastingdienst van 8 april 2019 blijkt dat er ten aanzien van [B.V. 3] een vordering voor een naheffingsaanslag omzetbelasting van € 104.755,- openstond. Daarbij blijkt uit het advies van het Bureau dat voor diezelfde naheffingsaanslag omzetbelasting (nr. 820576797F014501) een vergrijpboete van 50% is opgelegd. De burgemeester heeft er terecht op gewezen dat volgens het Bureau sprake is van een ernstig gevaar op de a-grond als iemand minder dan vijf jaar geleden meer dan € 10.000,- voordeel heeft behaald, en dat het in dit geval gaat om een aanzienlijk groter financieel voordeel. Ten aanzien van de invloed van de beschikking van 8 april 2019 op het wederrechtelijk verkregen financieel voordeel, overweegt de rechtbank als volgt. Uit deze beschikking volgt dat het verzoek van [B.V. 3] om kwijtschelding van de naheffingsaanslagen is afgewezen. De Belastingdienst heeft echter aangegeven dat zij geen invorderingsmaatregelen meer zal nemen voor deze aanslagen, zolang is voldaan aan de voorwaarden in de beschikking. Anders dan eiseres heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat het gegeven dat de Belastingdienst de boetes en aanslagen niet meer actief zal invorderen, niet betekent dat [B.V. 3] geen openstaande schuld bij de Belastingdienst heeft en evenmin dat het voordeel aan het vermogen is of zal worden onttrokken. Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat uit de beschikking van 8 april 2019 niet kan worden opgemaakt dat geen sprake meer is van wederrechtelijk verkregen financieel voordeel.
20. De burgemeester heeft verder betoogd dat sprake is van een zeer groot financieel voordeel, namelijk meer dan € 50.000,-, dit voordeel door het tijdsverloop niet minder relevant is geworden en daarom in dit geval het enkele tijdsverloop geen aanleiding geeft voor het oordeel dat geen sprake meer is van een ernstig gevaar op de a-grond. De rechtbank volgt de burgemeester hierin. Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat de burgemeester zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat er een ernstig gevaar bestaat dat de exploitatievergunning zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen voordelen te benutten.
Strafbare feiten plegen (b-grond)
21. Eiseres voert aan dat de burgemeester ten onrechte heeft overwogen dat een ernstig gevaar bestaat dat de exploitatievergunning zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen. Volgens eiseres is niet voldaan aan het samenhangcriterium en betreffen het heel oude boetes.
22. De burgemeester heeft zijn conclusie dat er een ernstig gevaar op de b-grond bestaat, blijkens het bestreden besluit en hetgeen op zitting is betoogd, gebaseerd op het gegeven dat er ten aanzien van [B.V. 3] , [B.V. 2] en [B.V. 1] meerdere vergrijpboetes zijn opgelegd in verband met naheffingensaanslagen omzetbelasting en vennootschapsbelasting. Uit de adviezen van het Bureau kan worden afgeleid dat aan [B.V. 1] naheffingen vennootschapsbelasting en vergrijpboetes zijn opgelegd voor de belastingjaren 2010 en 2012. De rechtbank constateert dat uit de adviezen van het Bureau ook kan worden opgemaakt dat er naheffingen omzetbelasting en vergrijpboetes aan [B.V. 3] en [B.V. 2] zijn opgelegd, maar dat hieruit niet kan worden opgemaakt over welke belastingjaren deze naheffingen en vergrijpboetes zijn opgelegd, en welke naheffing het meest actueel is. De rechtbank kan dit ook niet afleiden uit de beschikking van 8 april 2019. De rechtbank volgt de burgemeester dan ook niet in zijn standpunt dat uit de stukken is gebleken dat sprake is van een patroon van strafbare feiten, die over vijf jaar verspreid zijn. De rechtbank is van oordeel dat de burgemeester onvoldoende heeft onderbouwd dat de (duur van de) periode waarin strafbare feiten zijn gepleegd en het tijdsverloop sinds het laatst gepleegde feit, de conclusie rechtvaardigt dat sprake is van een ernstig gevaar dat de exploitatievergunning zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen. Deze beroepsgrond slaagt. De door eiseres in dit kader overig aangevoerde gronden, behoeven daarom geen bespreking meer.
23. Ten aanzien van het standpunt van eiseres dat de weigering van de exploitatievergunning niet evenredig is met de mate van het gevaar, overweegt de rechtbank als volgt. Eiseres heeft betoogd dat zij het restaurant [eiseres] tien jaar zonder enige problemen heeft geëxploiteerd. De rechtbank wijst erop dat hierboven is overwogen dat aan de vennootschappen tot wie eiseres in een zakelijk samenwerkingsverband staat naheffingsaanslagen en vergrijpboetes zijn opgelegd vanwege strafbare feiten, te weten overtredingen van de AWR en dat eiseres in relatie staat tot deze strafbare feiten. Ook is overwogen dat, gelet op het financieel voordeel dat daarmee behaald is en nog altijd deel uitmaakt van het vermogen, een ernstig gevaar bestaat dat de exploitatievergunning van eiseres zal worden gebruikt om deze wederrechtelijk voordelen te benutten. De burgemeester heeft zich dan ook op het standpunt kunnen stellen dat het algemeen belang dat is gediend bij het weren van horeca-inrichtingen die mede kunnen worden gebruikt om uit strafbare feiten verkregen voordelen te benutten, zwaarder weegt dan het belang van eiseres. De beroepsgrond slaagt niet.
24. Gelet op hetgeen in 16 tot en met 20 is overwogen, kan de op zitting gegeven motivering van de burgemeester de conclusie dat sprake is van een ernstig gevaar dat de vergunningen zullen worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen voordelen te benutten, dragen. De burgemeester heeft de aanvraag om verlenging van de exploitatievergunning van eiseres kunnen weigeren en de drank- en horecavergunning kunnen intrekken. De rechtbank ziet daarom aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder a, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven. Dit betekent dat de weigering van de exploitatievergunning stand houdt.
25. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat de burgemeester aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
26. De rechtbank veroordeelt de burgemeester in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).