In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Tytsjerksteradiel op 5 juni 2007 een last onder dwangsom opgelegd aan [appellant] wegens overtreding van artikel 8.1, eerste lid, aanhef en onder b en c, (oud) van de Wet milieubeheer. Dit besluit werd door [appellant] aangevochten, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond op 19 december 2007. Hierop heeft [appellant] op 28 januari 2008 beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij de gronden van het beroep op 26 februari 2008 zijn aangevuld. De zaak werd behandeld door een enkelvoudige kamer op 6 augustus 2008, waarbij het college vertegenwoordigd was door J.C. de Goede.
De last onder dwangsom had betrekking op het gebruik van een hogedrukspuit in de inrichting van [appellant] zonder de vereiste vergunning. Dit gebruik was gericht op het reinigen van aanhangwagens en boottrailers die in de inrichting werden vervaardigd en verkocht. Echter, op 1 januari 2008 trad het Activiteitenbesluit in werking, waardoor voor de activiteiten in de inrichting geen vergunning meer vereist was en de eerder verleende vergunning verviel. Dit leidde tot de conclusie dat de opgelegde last onder dwangsom vanaf die datum niet meer kon leiden tot verbeurte van dwangsommen.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat [appellant] niet aannemelijk had gemaakt dat hij schade had geleden door de opgelegde last en dat er geen procesbelang meer was. Daarom werd het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing werd uitgesproken in naam der Koningin op 17 september 2008.