ECLI:NL:RBAMS:2022:7066

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 november 2022
Publicatiedatum
30 november 2022
Zaaknummer
13/070403-22 (EAB I)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met waarborgen voor terugkeer naar Nederland

Op 30 november 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Procureur des Konings te Leuven, België. De rechtbank heeft de vordering tot overlevering behandeld, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon juist is en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft de vordering tot overlevering toegestaan, omdat aan de voorwaarden van de Overleveringswet (OLW) is voldaan. De rechtbank heeft daarbij de garanties van de Belgische autoriteiten in acht genomen, die waarborgen dat de opgeëiste persoon na overlevering in Nederland zal worden teruggebracht om zijn straf uit te zitten. De rechtbank heeft ook de argumenten van de raadsman, die stelde dat de opgeëiste persoon onschuldig was en dat er een reëel gevaar bestond voor schending van zijn rechten, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de garanties van de Belgische autoriteiten voldoende waren en dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij is opgemerkt dat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel openstaat.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/070403-22 (EAB I)
RK nummer: 22/4326
Datum uitspraak: 30 november 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 28 september 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 17 januari 2022 door de Procureur des Konings te Leuven (België) en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1962,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
verblijvende op het adres:
[adres 2] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 16 november 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. T.J.N. Hameleers, waarnemend voor mr. J.H.L. Antonides, beiden advocaat te Roermond.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van de correctionele rechtbank Leuven van 14 januari 2022 (22NZ189 – 21/146).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van drie jaren. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 1095 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Op grond van artikel 6a, eerste lid, OLW kan de overlevering van een Nederlander onder de nader in die bepaling omschreven voorwaarde worden geweigerd, indien de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf.
Deze bepaling is echter niet van toepassing, indien het vonnis nog niet onherroepelijk is, omdat daartegen nog een rechtsmiddel kan worden ingesteld of daartegen een rechtsmiddel is ingesteld waarop nog niet onherroepelijk is beslist.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot het vonnis heeft geleid, en dat
- kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering niet weigeren, als de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
( i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
( ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in onderdeel d) van het EAB de tekst onder 3.4 aangekruist, waarin het volgende staat:
de beslissing is niet persoonlijk aan de betrokkene betekend, maar
-
de beslissing zal hem na de overlevering onverwijld persoonlijk worden betekend; en
-
de betrokkene zal na de betekening van de beslissing uitdrukkelijk worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarbij de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, en die kan leiden tot herziening van de oorspronkelijke beslissing; en
-
de betrokkene zal geïnformeerd worden over de termijn waarover hij beschikt om verzet (15 dagen) of hoger beroep (30 dagen) aan te tekenen.
De raadsman heeft gesteld dat deze garantie niet onvoorwaardelijk is. Dit standpunt is echter niet onderbouwd. Reeds om die reden verwerpt de rechtbank dit verweer van de raadsman.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de garantie aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW en doet de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond zich niet voor. Dit betekent dat de veroordeling niet onherroepelijk is zodat ook de weigeringsgrond van artikel 6a, eerste lid, OLW zich niet voordoet. In een geval als het onderhavige wordt, voor de toepassing van artikel 6, eerste lid, OLW, de overlevering geacht te strekken tot (verdere) vervolging (zie hierna onder 5).

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
telkens: poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en/of valse sleutels;
telkens: diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en/of valse sleutels.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
Het Parket van de procureur des Konings Leuven heeft bij brief van 20 oktober 2022 de volgende garantie gegeven:
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit dd. 13 juni 2002 betreffende het Europees Aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u overgeleverde onderdaan of ingezetene; in casu [opgeëiste persoon] ( [geboortedag] 1962):
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland wordt overgebracht teneinde deze straf of maatregel aldaar te ondergaan. De overbrenging steunt op het Kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op de tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Artikel 11 OLW

6.1
Detentieomstandigheden in België
Bij uitspraak van 22 juni 2021 [1] heeft de rechtbank geoordeeld dat in België een reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling voor gedetineerden die terecht komen in een instelling waar sprake is van grondslapers waardoor de minimale persoonlijke ruimte van 3 m2 in een meerpersoonscel niet meer is gewaarborgd, alsmede waar sprake is van niet-afgeschermde toiletten in meerpersoonscellen. De detentie-instellingen waarvan hier sprake is, zijn: Antwerpen, Gent, Brugge, Oudenaarde, Hasselt, Dendermonde en Mechelen.
De Directeur-generaal bij het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele Rechten en Vrijheden heeft bij brief van 9 september 2021, die in het dossier van de opgeëiste persoon is gevoegd, de volgende algemene garantie gegeven:
Als algemene regel, kunnen in België de volgende algemene waarborgen gegeven worden bij een overlevering in het kader van de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel:
- De overgeleverde persoon zal in een cel worden opgesloten waarvan de oppervlakte en de inrichting beantwoordt aan de normen van het CPT van de Europese Raad (minimum 3m2). Dit zowel wanneer hij alleen verblijft in een cel als wanneer hij een daarvoor aangepaste en grotere cel deelt met een andere persoon.
- De sanitaire blokken, doorgaans voorzien van een wasbak en toilet, zijn afgescheiden van de rest van de cel door een muur of door een scherm. Soms is er ook een douche voorzien. In dat geval is het sanitair complex afgescheiden van de rest van de cel.
Eerder in deze brief wordt ten aanzien van gevangenissen waar gedetineerden op een extra matras slapen, ofwel waar de ‘grondslapers-problematiek’ zich voordoet, over de celruimte en de sanitaire blokken de volgende opmerking gemaakt:
Bovendien garanderen wij dat in de gevangenissen waarin dit fenomeen zich voordoet, er zal op toegezien worden dat de overgeleverden niet zullen worden opgesloten in een dergelijke afdeling zodat de overgeleverde personen ten minste over 3m2 personal space beschikken exclusief de sanitaire blokken.
In de uitspraak van 7 oktober 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:5759) heeft de rechtbank overwogen dat de hiervoor genoemde brief van de Belgische autoriteiten van 9 september 2021 in elke overleveringszaak geldig is, zoals de Belgische autoriteiten in bedoelde brief hebben bevestigd, en dat het om die reden niet noodzakelijk is dat voor elke individuele opgeëiste persoon een detentiegarantie wordt opgevraagd.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de garantie van 9 september 2021 het reële gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling voor de opgeëiste persoon niet wegneemt. De garantie is niet meer actueel. Uit het 31e algemene rapport van de
European Committee for the Prevention of Tortureen het jaarverslag 2021 van de Centrale Toezichtsraad voor het Gevangeniswezen van 5 september 2022 blijkt dat de omstandigheden in Belgische gevangenissen er alleen maar op achteruit zijn gegaan. Daarnaast is er geen garantie gegeven dat de opgeëiste persoon in de gevangenis de medische behandeling krijgt die hij nodig heeft. De raadsman heeft de rechtbank verzocht geen gevolg te geven aan het EAB.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de algemene detentiegarantie volstaat en heeft de rechtbank verzocht de overlevering toe te staan.
De rechtbank oordeelt als volgt. Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in de hiervoor genoemde garantie. [2] De rechtbank is, gelet op deze toezeggingen van de Belgische autoriteiten, van oordeel dat er voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling. De omstandigheid dat de situatie in Belgische gevangenissen sinds het verstrekken van voornoemde garantie zou zijn verslechterd doet daar niet aan af, nu de garantie er juist op ziet dat de opgeëiste persoon niet wordt blootgesteld aan de omstandigheden op grond waarvan de rechtbank bij uitspraak van op 22 juni 2021 een algemeen reëel gevaar heeft vastgesteld. Ook de omstandigheid dat de opgeëiste persoon medische behandeling nodig heeft maakt dat oordeel niet anders, nu de stelling dat de opgeëiste persoon de benodigde zorg niet zal krijgen, niet is onderbouwd.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende. De detentieomstandigheden staan dan ook niet aan overlevering in de weg. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
6.2
Onschuldverweer
De raadsman heeft gesteld dat de opgeëiste persoon de feiten die aan het EAB ten grondslag liggen niet kan hebben gepleegd, nu uit het strafblad van 22 maart 2022 blijkt dat de opgeëiste persoon ten tijde van de feiten in Nederland in detentie zat. De opgeëiste persoon loopt na overlevering daardoor een reëel gevaar dat zijn in artikel 6 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest) gewaarborgde grondrecht zal worden geschonden. De raadsman heeft de rechtbank verzocht geen gevolg te geven aan het EAB.
De officier van justitie heeft gesteld dat op basis van de gegevens waarnaar de raadsman heeft verwezen niet is komen vast te staan dat de opgeëiste persoon de feiten die ten grondslag liggen aan het EAB niet kan hebben gepleegd. Het strafblad zegt immers niets over of de opgeëiste persoon ten tijde van de feiten feitelijk in detentie zat. Bovendien is het aan de Belgische rechter om te beoordelen of de verdenking gerechtvaardigd is. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de overlevering toe te staan.
De rechtbank oordeelt als volgt. De raadsman heeft gesteld dat overlevering een reëel gevaar voor de opgeëiste persoon met zich meebrengt dat zijn in artikel 6 Handvest gewaarborgde grondrecht zal worden geschonden. Teneinde een geslaagd beroep op artikel 11 OLW te doen, dient ten eerste te worden vastgesteld of er in België sprake is van een algemeen reëel gevaar voor schending van het in artikel 6 Handvest gewaarborgde grondrecht. [3] Nu de raadsman geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens heeft overgelegd op grond waarvan voornoemd algemeen gevaar kan worden vastgesteld, kan het beroep op artikel 11 OLW reeds om die reden niet slagen. Daarnaast is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat de opgeëiste persoon zijn onschuld niet tijdens het verhoor ter zitting heeft aangetoond zodat de onschuldbewering reeds om die reden niet kan leiden tot weigering van de overlevering. Voorts is het aan de Belgische strafrechter is om te beoordelen of de opgeëiste persoon de feiten die ten grondslag liggen aan het EAB al dan niet heeft gepleegd. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.

7.Aanwezigheidsrecht Nederlandse strafzaak

De raadsman heeft de rechtbank verzocht de feitelijke overlevering van de opgeëiste persoon te weigeren, nu de opgeëiste persoon ook in een Nederlandse strafzaak is gedagvaard en hij van zijn aanwezigheidsrecht gebruik wenst te maken.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de Nederlandse strafzaak geen omstandigheid vormt die tot weigering van het overleveringsverzoek kan leiden. De OLW geeft aan de rechtbank niet de bevoegdheid een overlevering te weigeren in verband met het aanwezigheidsrecht in een Nederlandse strafzaak.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 45 en 311 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 6 en 7 Overleveringswet.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Procureur des Konings te Leuven (België) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Dijk, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 30 november 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

2.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak
3.HvJ EU 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198 (