ECLI:NL:RBAMS:2022:7063

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 november 2022
Publicatiedatum
30 november 2022
Zaaknummer
13/241314-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in Oostenrijk

Op 30 november 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Wels Public Prosecutor’s Office in Oostenrijk. De rechtbank heeft de vordering tot overlevering behandeld, die was ingediend door de officier van justitie op 27 september 2022. De opgeëiste persoon, geboren in 1989 en met de Marokkaanse nationaliteit, werd beschuldigd van illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen, feiten die onder Oostenrijks recht strafbaar zijn en waarvoor een vrijheidsstraf van ten minste drie jaar kan worden opgelegd.

Tijdens de zitting op 16 november 2022 werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon voldoet aan de voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander, maar dat er geen garantie is dat hij zijn verblijfsrecht in Nederland behoudt na een eventuele veroordeling. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de overlevering toe te staan, ondanks dat de feiten gedeeltelijk in Nederland zijn gepleegd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de weigeringsgrond van artikel 13 OLW niet van toepassing is, omdat de vervolging in Oostenrijk is aangevangen en de bewijsmiddelen zich daar bevinden.

De rechtbank heeft ook het verzoek van de raadsman om opschorting van de feitelijke overlevering afgewezen, met de overweging dat de persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon in een later stadium kunnen worden beoordeeld. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en er geen weigeringsgronden zijn. De uitspraak is gedaan door mr. J.G. Vegter, voorzitter, en mrs. A.J.R.M. Vermolen en L. Sanders, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. M.A. Dijk.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/241314-22
RK nummer: 22/4302
Datum uitspraak: 30 november 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 27 september 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 6 juli 2022 door de
Wels Public Prosecutor’s Office(Oostenrijk) – met goedkeuring van
the Wels Regional Court [1] – en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 16 november 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. P.W. Szymkowiak, advocaat te Maastricht.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel van de
Wels Public Prosecutor’s Officevan 15 juni 2022 en van het bevel van de
Wels Regional Courtvan 6 juli 2022 waarbij voornoemd aanhoudingsbevel is geautoriseerd.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Oostenrijks recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Oostenrijk een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan ingevolge artikel 6, eerste en derde lid, OLW slechts worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet ingevolge artikel 6, derde lid, OLW zijn voldaan aan drie vereisten, te weten:
1. ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. de opgeëiste persoon kan in Nederland worden vervolgd voor de feiten die aan het EAB ten grondslag liggen;
3. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
De eerste voorwaarde
Nu de opgeëiste persoon beschikt over een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, hoeft de opgeëiste persoon niet meer aan de hand van andere stukken aan te tonen dat hij gedurende een periode van minimaal vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. [2]
De tweede voorwaarde
De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon in Nederland kan worden vervolgd voor de feiten die aan het EAB ten grondslag liggen.
De derde voorwaarde
De derde voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander wordt getoetst aan de hand van een verklaring van de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. Uit de brief van de IND van 5 oktober 2022 volgt dat de strafrechtelijke feiten ertoe kunnen leiden dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht verliest.
De raadsman heeft gesteld dat de IND om een nieuwe verklaring dient te worden gevraagd omdat de persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon onvoldoende zijn meegewogen in het standpunt. De raadsman heeft de rechtbank daarom verzocht de IND om een nieuwe verklaring te vragen en de IND daarbij volledig op de hoogte te stellen van de persoonlijke situatie van de opgeëiste persoon.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de huidige IND verklaring volstaat en heeft de rechtbank verzocht de overlevering toe te staan.
De rechtbank oordeelt als volgt. Uit de verklaring van de IND blijkt dat er rekening is gehouden met de omstandigheid dat de opgeëiste persoon sinds zijn geboorte in Nederland woont. Daarnaast zijn er volgens de IND geen persoonlijke feiten en omstandigheden gebleken die zich op voorhand al tegen intrekking van het verblijfsrecht verzetten. Hieruit blijkt dat de persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon reeds zijn meegewogen. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding de IND om een nieuw advies te verzoeken.
Aan de derde voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander is niet voldaan. De opgeëiste persoon komt daarom niet in aanmerking voor gelijkstelling met een Nederlander.

6. Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW, eerste lid, onderdeel a (feit geheel of ten dele in Nederland gepleegd)

Het EAB heeft betrekking op feiten die worden geacht gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering in die situatie weigeren.
De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
  • het Openbaar Ministerie is niet voornemens om de vervolging van de feiten uit het EAB zelf ter hand te nemen;
  • de vervolging is in Oostenrijk aangevangen;
  • de bewijsmiddelen bevinden zich in Oostenrijk;
  • de Oostenrijkse rechtsorde is geschaad;
  • de verdovende middelen waren voor Oostenrijk bestemd.
De rechtbank stelt voorop dat:
  • aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn;
  • de weigeringsgrond ertoe strekt te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten vormt daarom het gegeven dat de feiten worden geacht gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen.

7.Opschorting van de feitelijke overlevering

De raadsman heeft de rechtbank verzocht de feitelijke overlevering, indien de overlevering wordt toegestaan, op te schorten, omdat het pasgeboren zoontje van de opgeëiste persoon ziek is en geopereerd moet worden. De opgeëiste persoon wil graag in Nederland zijn tijdens en na afloop van deze operatie.
De rechtbank overweegt dat, wanneer de rechtbank de overlevering toestaat, de persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon kunnen worden beoordeeld in het kader van de feitelijke overlevering op grond van artikel 35, derde lid, OLW. Die beoordeling is (nog) voorbehouden aan de officier van justitie en vormt geen onderdeel van deze procedure.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 7 en 13 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Wels Regional Court(Oostenrijk) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Dijk, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 30 november 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van 27 juli 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:4015.
2.Vergelijk: Rechtbank Amsterdam, 9 juni 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:4872.