In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 oktober 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Regional Court in Szczecin, Polen. De vordering was ingediend door de officier van justitie op 25 juli 2022 en betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in 1993 in Polen, die gedetineerd was in een Penitentiaire Inrichting in Nederland. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en onderzocht of er gronden waren om de overlevering te weigeren, zoals vermeld in artikel 12 van de Overleveringswet (OLW). De raadsvrouw van de opgeëiste persoon stelde dat de overlevering moest worden geweigerd omdat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de procedure tegen hem. De rechtbank oordeelde echter dat de opgeëiste persoon wel degelijk op de hoogte was van het proces en dat hij een advocaat had gemachtigd die zijn verdediging had gevoerd. Hierdoor was er geen sprake van een weigeringsgrond op basis van artikel 12 OLW.
Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering werd verzocht, ook onder de Nederlandse wetgeving strafbaar zijn, namelijk diefstal met braak. De rechtbank heeft ook de situatie van de Poolse rechtsstaat in overweging genomen, maar concludeerde dat er geen individueel reëel gevaar bestond voor de opgeëiste persoon met betrekking tot een eerlijk proces in Polen. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en dat er geen belemmeringen waren voor de overlevering. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan.