ECLI:NL:RBAMS:2022:7048

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 oktober 2022
Publicatiedatum
29 november 2022
Zaaknummer
13/185974-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot Poolse rechtsstaat en dubbele strafbaarheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 oktober 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Regional Court in Szczecin, Polen. De vordering was ingediend door de officier van justitie op 25 juli 2022 en betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in 1993 in Polen, die gedetineerd was in een Penitentiaire Inrichting in Nederland. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en onderzocht of er gronden waren om de overlevering te weigeren, zoals vermeld in artikel 12 van de Overleveringswet (OLW). De raadsvrouw van de opgeëiste persoon stelde dat de overlevering moest worden geweigerd omdat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de procedure tegen hem. De rechtbank oordeelde echter dat de opgeëiste persoon wel degelijk op de hoogte was van het proces en dat hij een advocaat had gemachtigd die zijn verdediging had gevoerd. Hierdoor was er geen sprake van een weigeringsgrond op basis van artikel 12 OLW.

Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering werd verzocht, ook onder de Nederlandse wetgeving strafbaar zijn, namelijk diefstal met braak. De rechtbank heeft ook de situatie van de Poolse rechtsstaat in overweging genomen, maar concludeerde dat er geen individueel reëel gevaar bestond voor de opgeëiste persoon met betrekking tot een eerlijk proces in Polen. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en dat er geen belemmeringen waren voor de overlevering. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/185974-22
RK nummer: 22/3663
Datum uitspraak: 11 oktober 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 25 juli 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 1 juni 2022 door de
Regional Court in Szczecin(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1993,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 27 september 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A. El Darrazi, advocaat te Tilburg en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
judgementvan de
District Court in Stargard, VIIth
non-local criminal division in Pyrzycevan 9 februari 2022 (referentie: VII K 62/20).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar en 6 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat geen sprake is van één van de situaties als bedoeld in artikel 12, sub a tot en met d, OLW. De opgeëiste persoon heeft het adres van zijn moeder als correspondentieadres opgegeven, maar omdat hij geen contact met haar had is hij nooit op de hoogte geraakt van de procedure tegen hem. Ook betwist hij dat hij een advocaat heeft gemachtigd die daadwerkelijk zijn verdediging heeft gevoerd.
De officier van justitie heeft aangegeven dat artikel 12 OLW niet aan overlevering in de weg staat. In het EAB is vermeld dat de opgeëiste persoon een advocaat heeft gemachtigd die zijn verdediging heeft gevoerd. Bovendien is het aan de opgeëiste persoon zelf te wijten dat hij het adres van zijn moeder – met wie hij geen contact had en waar hij niet verbleef – opgaf als correspondentieadres, en daardoor correspondentie heeft gemist.
De rechtbank stelt vast dat in het EAB is vermeld dat de opgeëiste persoon, die op de hoogte was van het voorgenomen proces, een advocaat heeft gemachtigd om zijn verdediging te voeren, en dat deze advocaat tijdens het proces zijn verdediging ook daadwerkelijk heeft gevoerd. Op grond van het vertrouwensbeginsel gaat de rechtbank uit van de juistheid van de door de uitvaardigende justitiële autoriteit verstrekte informatie in het EAB. De enkele ontkenning van de opgeëiste persoon dat hij een advocaat zou hebben gemachtigd, is onvoldoende om van dat uitgangspunt af te wijken. De rechtbank is daarom van oordeel dat sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 12, sub b, OLW. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is derhalve niet van toepassing.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
telkens: diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

5.Artikel 11 OLW: Poolse rechtsstaat

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [1]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [2]

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Regional Court in Szczecin(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. Rus, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 11 oktober 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.. Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
2.. Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (