ECLI:NL:RBAMS:2022:7039

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 oktober 2022
Publicatiedatum
29 november 2022
Zaaknummer
13/192041-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot Poolse rechtsstaat en verdedigingsrechten

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 oktober 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Circuit Court in Lublin, Polen. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft de overlevering van een opgeëiste persoon die in Polen is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van één jaar voor illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 27 september 2022, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman en een tolk.

De rechtbank heeft de argumenten van de raadsman, die stelde dat de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon waren geschonden en dat er aanhoudende problemen zijn met de Poolse rechtsstaat, zorgvuldig overwogen. De rechtbank concludeerde dat de beslissing tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf niet onder de reikwijdte van artikel 12 van de Overleveringswet valt. Bovendien werd vastgesteld dat er geen bewijs was dat de opgeëiste persoon in Nederland rechtmatig verblijf had gehad gedurende de afgelopen vijf jaar, waardoor hij niet in aanmerking kwam voor gelijke behandeling met een Nederlander.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren die aan de overlevering in de weg stonden. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij werd opgemerkt dat er geen gewoon rechtsmiddel openstaat tegen deze uitspraak. De zaak benadrukt de noodzaak om zowel de rechtsstaat als de verdedigingsrechten in overleveringsprocedures zorgvuldig te waarborgen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/192041-22
RK nummer: 22/3778
Datum uitspraak: 11 oktober 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 1 augustus 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 15 februari 2022 door de
Circuit Court in Lublin(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 2000,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het [adres]
,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 27 september 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.M.C.J. Baaijens, advocaat te Utrecht en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
judgementvan de
Circuit Court in Lublinvan
7 februari 2020 (referentie: IV K 398/19).
In het EAB is vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De raadsman is van mening dat de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon zijn geschonden. De ten uitvoer te leggen straf van 1 jaar is eerder voorwaardelijk opgelegd aan de opgeëiste persoon. De beslissing om deze straf te executeren is in afwezigheid van de opgeëiste persoon gegeven, zonder dat hij daarover zijn standpunt naar voren heeft kunnen brengen. De rechtbank begrijpt het verweer van de raadsman zo, dat hij bepleit dat de beslissing tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf niet voldoet aan de eisen van artikel 12 OLW. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat de beslissing tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW valt. De rechtbank verwijst in dat kader naar de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 22 december 2017 (
Ardic).Niet gesteld of gebleken is dat de aard of de maat van de aan de opgeëiste persoon opgelegde straf bij de tenuitvoerlegging is gewijzigd of gewijzigd had kunnen worden. Artikel 12 OLW is daarom niet van toepassing op de beslissing tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf.
De rechtbank verwerpt het verweer.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

De raadsman heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon zijn leven heeft opgebouwd in Nederland, en dat detentie in Polen zijn resocialisatie zou doorkruisen.
Voor zover de raadsman heeft willen betogen dat de opgeëiste persoon dient te worden gelijkgesteld met een Nederlander, is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon daarvoor niet in aanmerking komt. Er zijn geen stukken overgelegd waaruit blijkt van een onafgebroken rechtmatig verblijf in Nederland gedurende de afgelopen vijf jaren. Derhalve is niet aangetoond dat de opgeëiste persoon voldoet aan de in artikel 6a OLW gestelde eisen.

6.Artikel 11 OLW: Poolse rechtsstaat

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat geen gevolg dient te worden gegeven aan het EAB, omdat er aanhoudende problemen zijn met de Poolse rechtsstaat en de rechterlijke macht in Polen. De raadsman verwijst ter onderbouwing van zijn verweer naar een artikel waaruit blijkt dat verschillende Europese rechtersverenigingen een procedure zijn gestart bij het Hof van Justitie van de Europese Unie omdat Polen de eerder door dat Hof gestelde voorwaarden, waaronder opheffing van de tuchtkamer, niet is nagekomen. [1]
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen elementen zijn aangedragen door de raadsman waaruit blijkt dat ten aanzien van de opgeëiste persoon een reëel gevaar bestaat op schending van zijn grondrechten.
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [2]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat – noch die doen vermoeden dat – die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld en bestaat er ook geen aanleiding om aanvullende gegevens op te vragen. [3]

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Circuit Court in Lublin(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. Rus , griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 11 oktober 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.NOS 28 augustus 2022, “Europese rechters klagen EU aan om miljardensteun aan Polen.”
2.. Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
3.. Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (