ECLI:NL:RBAMS:2022:7013

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 augustus 2022
Publicatiedatum
29 november 2022
Zaaknummer
13/103576-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van detentieomstandigheden in Roemenië

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 augustus 2022 uitspraak gedaan op een vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW) die was ingediend door de officier van justitie. De vordering betrof een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Beiuş City Court in Roemenië op 26 oktober 2021. De opgeëiste persoon, geboren in Roemenië in 1989, werd gezocht voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van 1 jaar en 6 maanden wegens mishandeling. Tijdens de behandeling op 11 augustus 2022 werd vastgesteld dat de beslistermijn van 90 dagen, zoals voorgeschreven in artikel 22 OLW, was verstreken, waardoor de rechtbank niet meer kon beslissen over de gevangenhouding.

De verdediging voerde aan dat de overlevering moest worden geweigerd op grond van artikel 12 OLW, omdat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig was bij de zitting die leidde tot de veroordeling. De rechtbank oordeelde echter dat de informatie in het EAB niet werd weerlegd door de verdediging. Daarnaast werd er aandacht besteed aan de detentieomstandigheden in Roemenië, waarover de rechtbank eerder had geoordeeld dat er een reëel gevaar bestond voor onmenselijke of vernederende behandeling van gedetineerden. De rechtbank concludeerde dat de garantie van de Roemeense autoriteiten over de detentieomstandigheden onvoldoende was om het risico op dergelijke behandeling uit te sluiten.

Uiteindelijk besloot de rechtbank om geen gevolg te geven aan het EAB, omdat de beslistermijn was verstreken en er onvoldoende garanties waren dat de opgeëiste persoon na overlevering niet aan onmenselijke of vernederende behandeling zou worden blootgesteld. De rechtbank stelde vast dat de overleveringsdetentie was geëindigd en dat er geen gewoon rechtsmiddel openstond tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/103576-22
RK nummer: 22/2616
Datum uitspraak: 25 augustus 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 12 mei 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 26 oktober 2021 door de
Beiuş City Court(Roemenië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1989,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 11 augustus 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.H. Aalmoes, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Roemeense taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, reeds is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Roemeense nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
criminal sentence no. 552/2020van de
Beius City Courtvan 17 december 2020, onherroepelijk sinds 9 augustus 2021 door de
sentence in the criminal case no. 90/DCP 2021van de
Bihor County Court(referentie: 975/187/2020).
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar en 6 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 12 OLW, omdat de opgeëiste persoon – in tegenstelling tot wat het EAB vermeldt – niet in persoon aanwezig was bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid. Hiertoe heeft zij een (in de Roemeense taal gesteld) vonnis overgelegd waaruit zou blijken dat de opgeëiste persoon in 2018 aanwezig was op een zitting waarbij de straf van 1 jaar en 6 maanden
voorwaardelijkis opgelegd. Het vonnis dat wordt genoemd in het EAB zou op de executie van die voorwaardelijke straf zien, maar de aard van de maatregel zou zijn gewijzigd zodat ook geen sprake is van een situatie zoals bedoeld in het arrest van het Hof van Justitie in de zaak
Ardic(ECLI:EU:C:2017:1026). Volgens de raadsvrouw was de opgeëiste persoon bij het vonnis genoemd in het EAB niet aanwezig.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het door de raadsvrouw overgelegde stuk onvertaald is, en aldus geen onderdeel van het dossier kan uitmaken. Bovendien is er geen reden te twijfelen aan de informatie verstrekt in het EAB.
De rechtbank overweegt als volgt.
Door de raadsvrouw is een onvertaald vonnis overgelegd, zodat de rechtbank over de inhoud van dat vonnis niet kan oordelen. De rechtbank is bovendien van oordeel dat, al zou uit het overgelegde vonnis blijken dat de opgeëiste persoon in 2018 aanwezig was bij de behandeling van de zaak, dit de informatie uit het EAB niet weerlegt. Zonder verdere onderbouwing door de (raadsvrouw van) de opgeëiste persoon dat hij
nietaanwezig was tijdens de behandeling van de zaken genoemd in het EAB – de enkele ontkenning van die informatie volstaat niet – heeft de rechtbank dan ook geen aanleiding om aan die informatie te twijfelen. Hiervan uitgaande geeft de aanwezigheid van de opgeëiste persoon in 2018 ook overigens geen aanleiding voor het oordeel dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW aan de orde zou zijn, of nu sprake zou zijn van een situatie zoals bedoeld in de zaak
Ardic, of juist niet.
De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is gelet op het voorgaande niet van toepassing.
De rechtbank verwerpt het verweer.

4.Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
Mishandeling.

5.Roemeense detentieomstandigheden

De rechtbank heeft in eerdere zaken al geoordeeld dat, vanwege de algemene detentieomstandigheden in Roemenië, waaronder met name de overbevolking in de gevangenissen, voor gedetineerden in Roemeense gevangenissen een reëel gevaar bestaat van onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest). [1]
Het meest recente rapport van
the European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(hierna: de CPT) van 14 april 2022 naar aanleiding van een bezoek aan penitentiaire inrichtingen in Roemenië van 10 tot 21 mei 2021 (CPT/Inf (2022)06) brengt geen verandering in het eerder door de rechtbank aangenomen algemene gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling zoals hiervoor genoemd.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft op 14 juni 2022 de volgende garantie afgegeven:
Following your request to offera guarantee so that [opgeëiste persoon], son of [namen ouders], born on December [geboortedag] 1989 in [geboorteplaats] , Bihor County, CNP - personal numerical code - 1891227055086, domiciled in the locality of Rosia, no. 113, Bihor County,after his surrender in Romania, will be detained in a cell with a personal space of at least 3 square meters (excluding sanitary facilities),we inform you of the answer received from the National Administration of Penitentiaries, which shows that they guarantee the provision of a minimum individual space of 3 square meters throughout the whole period of the execution of the sentence, including the bed and the related furniture, without including the space for the sanitary facilities.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de afgegeven garantie onvoldoende is om het gevaar ten aanzien van de opgeëiste persoon op een onmenselijke en vernederende behandeling weg te nemen, omdat niet wordt vermeld waar hij in detentie zal worden geplaatst. De overlevering moet daarom worden geweigerd. Subsidiair verzoekt zij de rechtbank de behandeling van de zaak aan te houden, om de uitvaardigende justitiële autoriteit te vragen waar de opgeëiste persoon na zijn overlevering zal worden gedetineerd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de detentiegarantie voldoende is, omdat wordt gegarandeerd dat de opgeëiste persoon – waar hij ook geplaatst zal worden – in een cel zal verblijven van ten minste 3 vierkante meter.
De rechtbank overweegt als volgt.
In het hiervoor genoemde CPT rapport van 14 april 2022 wordt – kort gezegd – beschreven dat er sprake is van een overbevolking van 127, en in sommige gevallen 150, procent. Er is sprake van mishandeling van de gedetineerden door de gevangenismedewerkers en de materiële voorzieningen zijn over het algemeen zeer slecht.
De rechtbank dient tegen de achtergrond van het hiervoor benoemde algemene gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling concreet en nauwkeurig na te gaan of er, in de omstandigheden van het geval, zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat de betrokkene na zijn overlevering een reëel gevaar zal lopen om te worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling wegens de omstandigheden waarin hij in de uitvaardigende lidstaat zal worden gedetineerd (Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU) 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198 (hierna arrest Aranyosi en Caldararu), punten 92 en 94).
Daartoe moet de rechtbank de uitvaardigende justitiële autoriteit dringend verzoeken om alle noodzakelijke aanvullende gegevens te verstrekken met betrekking tot de omstandigheden waaronder de opgeëiste persoon naar verwachting in die lidstaat zal worden gedetineerd (arrest Aranyosi en Caldararu, punten 95 en 96).
In het licht van het wederzijdse vertrouwen dat tussen de lidstaten moet bestaan en gelet op met name de termijnen die de uitvoerende rechterlijke autoriteiten krachtens artikel 17 van het Kaderbesluit zijn opgelegd voor de vaststelling van de definitieve beslissing tot uitvoering van een EAB, is de uitvoerende rechterlijke autoriteit enkel verplicht de detentieomstandigheden te onderzoeken in de penitentiaire inrichtingen waar, volgens de informatie waarover zij beschikt, deze persoon volgens een concreet voornemen (dan wel naar alle waarschijnlijkheid) zal worden gedetineerd, mede op tijdelijke of voorlopige basis (HvJ EU van 25 juli 2018, zaak ML, ECLI:EU:C:2018:589, punt 87 en punt 117).
De algemene garantie die door de uitvaardigende justitiële autoriteit is afgegeven sluit, mede gelet op het recente CPT rapport, naar het oordeel van de rechtbank het geconstateerde algemene gevaar voor de opgeëiste persoon niet uit. Hoewel in algemene zin voor de opgeëiste persoon een garantie wordt gegeven ten aanzien van het aantal voor hem beschikbare vierkante meters, kan de rechtbank niet beoordelen waar de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid zal worden gedetineerd en hoe de overige omstandigheden met betrekking tot bijvoorbeeld de materiële voorzieningen daar zijn.
De rechtbank dient ingevolge artikel 11, tweede lid, OLW te beslissen of er een mogelijkheid bestaat dat bij wijziging van de omstandigheden het reële gevaar van de in het artikel 11, eerste lid, OLW bedoelde schending alsnog kan worden uitgesloten. Zoals onder punt 1 overwogen is de beslistermijn echter verstreken zonder dat deze tijdig is verlengd. Gelet hierop is aanhouding van de behandeling van het EAB, om nadere vragen te stellen aan de Roemeense autoriteiten in het kader van artikel 11 OLW, niet meer mogelijk. De rechtbank is op grond van artikel 28, derde lid, OLW van oordeel dat gelet op het voorgaande geen gevolg kan worden gegeven aan het EAB.

6.Slotsom

De rechtbank geeft met toepassing van artikel 11, eerste lid, geen gevolg aan het EAB.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 300 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 7 en 11 OLW.

8.Beslissing

GEEFTmet toepassing van artikel 11, eerste lid,
GEEN GEVOLGaan het Europees aanhoudingsbevel.
STELT VASTdat de – geschorste – overleveringsdetentie is geëindigd.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. M.M.L.A.T. Doll en A.K. Glerum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. Rus, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 25 augustus 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.o.a. rechtbank Amsterdam 5 april 2016 (ECLI:NL:RBAMS:2016:1995) en rechtbank Amsterdam 28 april 2016 (ECLI:NL:RBAMS:2016:2630).