In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 augustus 2022 uitspraak gedaan op een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat op 24 mei 2022 door de rechtbank van eerste aanleg te Leuven in België is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1988 en met de Nederlandse nationaliteit, wordt verdacht van illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen, waarvoor in België een vrijheidsstraf van ten minste drie jaar kan worden opgelegd.
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 11 augustus 2022. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak met dertig dagen verlengd om een weloverwogen beslissing te kunnen nemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon in België een reëel gevaar loopt op onmenselijke of vernederende behandeling, maar heeft geoordeeld dat de door de Belgische autoriteiten gegeven garanties voldoende zijn om de overlevering toe te staan.
De rechtbank concludeert dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn. De overlevering wordt toegestaan, met inachtneming van de garanties voor de terugkeer naar Nederland. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.