ECLI:NL:RBAMS:2022:7010

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 augustus 2022
Publicatiedatum
29 november 2022
Zaaknummer
13/094235-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon aan België op basis van een Europees aanhoudingsbevel met waarborgen voor detentieomstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 augustus 2022 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon aan België op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in België is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van vijf jaar, waarvan twintig maanden voorwaardelijk. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en onderzocht of aan de voorwaarden voor overlevering is voldaan, waaronder de waarborg dat de opgeëiste persoon in Nederland zijn straf zal ondergaan indien hij in België wordt veroordeeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en dat de overlevering kan worden toegestaan, mits er voldoende garanties zijn dat hij in Nederland zal terugkeren om zijn straf uit te zitten. De Belgische autoriteiten hebben een garantie afgegeven dat de opgeëiste persoon na zijn veroordeling in België naar Nederland zal terugkeren. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in België in overweging genomen, waarbij eerder is geconcludeerd dat er een reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de afgegeven garantie voldoende is om dit risico te mitigeren.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering en dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij de opgeëiste persoon zal worden overgeleverd aan de Belgische autoriteiten voor de feiten zoals beschreven in het EAB. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon, en er is geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/094235-22
RK nummer: 22/3011
Datum uitspraak: 25 augustus 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 3 juni 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 31 maart 2022 door het
parket van de procureur des Konings Antwerpen, afdeling Turnhout(België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
verblijvende op het adres [adres 2] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 11 augustus 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. B.J.W. Tijkotte, advocaat te Koog aan de Zaan.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van de
correctionele rechtbank Antwerpen, afdeling Antwerpenvan 18 november 2021 (vonnisnummer 2021/5513, dossiernummer 17RA12093-AN20.LA.2632/2017).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 5 jaar, waarvan 20 maanden voorwaardelijk. Volgens het EAB resteren er nog 40 maanden van de uit te zitten straf. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Artikel 6a en artikel 12 OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Op grond van artikel 6a, eerste lid, OLW kan de overlevering van een Nederlander onder de nader in die bepaling omschreven voorwaarde worden geweigerd, indien de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf.
Deze bepaling is echter niet van toepassing, indien het vonnis nog niet onherroepelijk is, omdat daartegen nog een rechtsmiddel kan worden ingesteld of daartegen een rechtsmiddel is ingesteld waarop nog niet onherroepelijk is beslist.
De rechtbank constateert verder dat in het EAB is vermeld dat de opgeëiste persoon niet is verschenen tijdens het proces, maar wel is bijgestaan door een gemachtigde raadsman, die daadwerkelijk zijn verdediging heeft gevoerd. Deze raadsman heeft hoger beroep ingesteld, dat in november 2022 zal worden behandeld. Aldus is sprake van een situatie zoals bedoeld in artikel 12, sub b, OLW. Voor de toepassing van artikel 6 OLW moet het EAB - dat betrekking heeft op een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis waartegen nog een beroepsprocedure loopt - als strekkend tot vervolgingsoverlevering worden beschouwd (zie hierna onder 6).

5.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten op deze lijst onder nummers 1, 11 en 20 te weten:
Deelneming aan een criminele organisatie;
Informaticacriminaliteit;
Oplichting.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft een drietal van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Deze feiten leveren naar Nederlands recht op:
Overtreding van artikel 2:55, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht;
Overtreding van artikel 1 van de Wet op de Kansspelen;
Overtreding van artikel 2:80, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De procureur des Konings in Turnhout heeft op 20 juli 2022 de volgende garantie gegeven:
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel, bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u over te leveren Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu [opgeëiste persoon] .
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om zijn straf of maatregel aldaar te ondergaan. De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ).
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

7.Belgische detentieomstandigheden

Bij uitspraak van 22 juni 2021 [1] heeft de rechtbank geconcludeerd dat in België een reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (Handvest) voor gedetineerden die terecht komen in een instelling waar sprake is van grondslapers, waardoor de minimale persoonlijke ruimte van 3m2 in een meerpersoonscel niet meer is gewaarborgd, alsmede waar sprake is van niet-afgeschermde toiletten in meerpersoonscellen. De detentie-instellingen waar hiervan sprake was, waren op dat moment: Antwerpen, Gent, Brugge, Oudenaarde, Hasselt, Dendermonde en Mechelen.
Bij brief van 9 september 2021, afkomstig van de Directeur-generaal bij het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele Rechten en Vrijheden, is de volgende garantie gegeven:
Als algemene regel, kunnen in België de volgende algemene waarborgen gegeven worden bij een overlevering in het kader van de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel:
  • De overgeleverde persoon zal in een cel worden opgesloten waarvan de oppervlakte en de inrichting beantwoordt aan de normen van het CPT van de Europese Raad (minimum 3m2). Dit zowel wanneer hij alleen verblijft in een cel als wanneer hij een daarvoor aangepaste en grotere cel deelt met een andere persoon.
  • De sanitaire blokken, doorgaans voorzien van een wasbak en toilet, zijn afgescheiden van de rest van de cel door een muur of door een scherm. Soms is er ook een douche voorzien. In dat geval is het sanitair complex afgescheiden van de rest van de cel.
Eerder in deze brief is ten aanzien van gevangenissen waar gedetineerden op een extra matras slapen, ofwel waar de ‘grondslapers-problematiek’ zich voordoet, over de celruimte en de sanitaire blokken de volgende opmerking gemaakt:
Bovendien garanderen wij dat in de gevangenissen waar dit fenomeen zich voordoet, er zal op toegezien worden dat de overgeleverden niet meer zullen worden opgesloten in een dergelijke afdeling zodat de overgeleverde personen ten minste over 3m2 personal space beschikken exclusief de sanitaire blokken.
In haar uitspraak van 7 oktober 2021 [2] heeft de rechtbank overwogen dat de hiervoor genoemde brief van de Belgische autoriteiten van 9 september 2021 in elke overleveringszaak geldig is, zoals de Belgische autoriteiten in bedoelde brief hebben bevestigd, en dat het om die reden niet noodzakelijk is dat voor elke individuele opgeëiste persoon een detentiegarantie wordt opgevraagd.
Standpunten
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat de opgeëiste persoon een reëel gevaar loopt dat zijn grondrechten worden geschonden in de Belgische detentiecentra. Hoewel er een garantie is afgegeven, is deze bijna een jaar oud en lijken de omstandigheden in de gevangenissen nog altijd achterhaald en ondermaats. In de Belgische media verschijnen nog steeds verschillende berichten over de overbevolking in de Belgische gevangenissen. [3] Subsidiair verzoekt de raadsman de behandeling van de zaak aan te houden om opheldering te krijgen over de actuele situatie in de Belgische detentiecentra.
De officier van justitie stelt dat er geen reden bestaat om niet uit te gaan van de afgegeven detentiegarantie. Bovendien is er geen aanleiding om nadere vragen te stellen. Het algemene gevaar wordt ten aanzien van de opgeëiste persoon weggenomen door de afgegeven detentiegarantie.
Oordeel van de rechtbank
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in die algemene detentiegarantie. [4] De raadsman heeft geen objectieve en actuele informatie overgelegd op basis waarvan de rechtbank tot een ander oordeel komt. De rechtbank verwerpt het verweer en ziet geen aanleiding om nadere informatie op te vragen over de huidige staat van de detentie-instellingen in België. De rechtbank deelt het standpunt van de raadsman dat de actuele situatie in Belgische detentiecentra nog altijd zorgelijk is. Zoals hiervoor vermeld, wordt om die reden ook nog altijd een algemeen gevaar ten aanzien van de hiervoor genoemde detentie-instellingen aangenomen. De rechtbank heeft evenwel geen reden om aan te nemen dat de hiervoor genoemde garantie door tijdsverloop zijn geldigheid heeft verloren. De rechtbank is van oordeel dat het reële gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 Handvest dat zij ten aanzien van voornoemde penitentiaire inrichtingen heeft aangenomen, met de afgegeven detentiegarantie is weggenomen voor de opgeëiste persoon
.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2:55 en 2:80 Wet op het financieel toezicht, 1 Wet op de kansspelen, 3 en 6 Wet op de economische delicten en 2, 5, 6 en 7 Overleveringswet.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
parket van de procureur des Konings Antwerpen, afdeling Turnhout(België) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. M.M.L.A.T. Doll en A.K. Glerum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. Rus, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 25 augustus 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rechtbank Amsterdam 22 juni 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:3243.
2.Rechtbank Amsterdam 7 oktober 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:5759.
3.De raadsman verwijst naar het artikel:
4.Vgl. Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak ML (C-220/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:589), punt 114.