In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 augustus 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Parket van de Procureur des Konings Oost-Vlaanderen in België. De vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft de overlevering van een opgeëiste persoon die in België is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van zes maanden voor mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon correct is en dat hij de Belgische nationaliteit heeft. Tijdens de zittingen op 20 en 28 juli 2022 is de vordering behandeld, waarbij de rechtbank de termijn voor uitspraak heeft verlengd vanwege een vertrouwensbreuk tussen de opgeëiste persoon en zijn raadsman.
De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in België onderzocht. Eerder is vastgesteld dat er een reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling van gedetineerden in bepaalde Belgische instellingen. Echter, de Belgische autoriteiten hebben garanties gegeven dat de opgeëiste persoon in een cel zal worden geplaatst die voldoet aan de normen van de Europese Raad. De rechtbank heeft geconcludeerd dat deze garanties voldoende zijn om het risico op onmenselijke behandeling weg te nemen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De rechtbank heeft daarom de overlevering van de opgeëiste persoon toegestaan aan de Belgische autoriteiten. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, zoals bepaald in artikel 29, tweede lid, van de Overleveringswet.