ECLI:NL:RBAMS:2022:7003

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 augustus 2022
Publicatiedatum
29 november 2022
Zaaknummer
13/123963-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot Belgische detentieomstandigheden en dubbele strafbaarheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 augustus 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Parket van de Procureur des Konings Oost-Vlaanderen in België. De vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft de overlevering van een opgeëiste persoon die in België is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van zes maanden voor mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon correct is en dat hij de Belgische nationaliteit heeft. Tijdens de zittingen op 20 en 28 juli 2022 is de vordering behandeld, waarbij de rechtbank de termijn voor uitspraak heeft verlengd vanwege een vertrouwensbreuk tussen de opgeëiste persoon en zijn raadsman.

De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in België onderzocht. Eerder is vastgesteld dat er een reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling van gedetineerden in bepaalde Belgische instellingen. Echter, de Belgische autoriteiten hebben garanties gegeven dat de opgeëiste persoon in een cel zal worden geplaatst die voldoet aan de normen van de Europese Raad. De rechtbank heeft geconcludeerd dat deze garanties voldoende zijn om het risico op onmenselijke behandeling weg te nemen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De rechtbank heeft daarom de overlevering van de opgeëiste persoon toegestaan aan de Belgische autoriteiten. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, zoals bepaald in artikel 29, tweede lid, van de Overleveringswet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/123963-22 (EAB I)
RK nummer: 22/2759
Datum uitspraak: 11 augustus 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 20 mei 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 18 mei 2022 door het Parket van de Procureur des Konings Oost-Vlaanderen (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (België) op [geboortedag] 1987,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 20 juli 2022
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 20 juli 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. C.J.B. Rijser, advocaat te Amsterdam.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
De behandeling van de vordering is aangehouden in verband met een vertrouwensbreuk tussen de raadsman en de opgeëiste persoon.
Zitting 28 juli 2022
De behandeling van de vordering is hervat op de openbare zitting van 28 juli 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon was niet aanwezig. Zijn gemachtigde raadsman, mr. T. Nieuwburg, advocaat te Amsterdam, heeft namens hem het woord gevoerd.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Belgische nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis op tegenspraak van de Correctionele rechtbank van Oost-Vlaanderen, afdeling Gent, van 15 februari 2021 (referentie: 2021/599, GE.11.LA.58105/2018).
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 6 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
Mishandeling.

5.Belgische detentieomstandigheden

Bij uitspraak van 22 juni 2021 [1] heeft de rechtbank in een andere zaak geconcludeerd dat in België een reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling voor gedetineerden die terecht komen in een instelling waar sprake is van grondslapers, waardoor de minimale persoonlijke ruimte van 3m2 in een meerpersoonscel niet meer is gewaarborgd, alsmede waar sprake is van niet-afgeschermde toiletten in meerpersoonscellen. De detentie-instellingen waar hiervan sprake is, zijn: Antwerpen, Gent, Brugge, Oudenaarde, Hasselt, Dendermonde en Mechelen.
De rechtbank stelt vast dat er bij brief van 9 september 2021, afkomstig van de Directeur-generaal bij het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele Rechten en Vrijheden, te Brussel de volgende algemene detentiegarantie is gegeven:
Als algemene regel, kunnen in België de volgende algemene waarborgen gegeven worden bij een overlevering in het kader van de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel:
- De overgeleverde persoon zal in een cel worden opgesloten waarvan de oppervlakte en de inrichting beantwoordt aan de normen van het CPT van de Europese Raad (minimum 3m2). Dit zowel wanneer hij alleen verblijft in een cel als wanneer hij een daarvoor aangepaste en grotere cel deelt met een andere persoon.
- De sanitaire blokken, doorgaans voorzien van een wasbak en toilet, zijn afgescheiden van de rest van de cel door een muur of door een scherm. Soms is er ook een douche voorzien. In dat geval is het sanitair complex afgescheiden van de rest van de cel.
Eerder in deze brief is ten aanzien van gevangenissen waar gedetineerden op een extra matras slapen, ofwel waar de ‘grondslapers-problematiek’ zich voordoet, over de celruimte en de sanitaire blokken de volgende opmerking gemaakt:
Bovendien garanderen wij dat in de gevangenissen waarin dit fenomeen zich voordoet, er zal op toegezien worden dat de overgeleverden niet zullen worden opgesloten in een dergelijke afdeling zodat de overgeleverde personen ten minste over 3m2 personal space beschikken exclusief de sanitaire blokken.
In haar uitspraak van 7 oktober 2021 [2] heeft de rechtbank overwogen dat de hiervoor genoemde brief van de Belgische autoriteiten van 9 september 2021 in elke overleveringszaak geldig is, zoals de Belgische autoriteiten in bedoelde brief hebben bevestigd, en dat het om die reden niet noodzakelijk is dat voor elke individuele opgeëiste persoon een detentiegarantie wordt opgevraagd.
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in de algemene detentiegarantie. [3] De rechtbank is van oordeel dat het reële gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling dat zij ten aanzien van voornoemde penitentiaire inrichtingen heeft aangenomen, hiermee voor de opgeëiste persoon is weggenomen.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 300 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het Parket van de Procureur des Konings Oost-Vlaanderen (België) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. M.T.C. de Vries en C.M. Delstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. Rus, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 11 augustus 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rechtbank Amsterdam 22 juni 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:3243.
2.Rechtbank Amsterdam, 7 oktober 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:5759.
3.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak