ECLI:NL:RBAMS:2022:6960

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 november 2022
Publicatiedatum
28 november 2022
Zaaknummer
13/232525-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot verdovende middelen

Op 24 november 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de rechtbank van Trento, Italië. De zaak betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Marokko, die wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de vordering tot overlevering behandeld op een openbare zitting op 10 november 2022, waarbij de officier van justitie, mr. P. Sholeh, aanwezig was en de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.A.W. Nillesen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat de feiten voldoende zijn omschreven. De verdediging stelde dat de feiten niet genoegzaam waren beschreven, maar de rechtbank oordeelde dat de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de import van cocaïne en hasj vanuit Nederland en België naar Italië voldoende was gespecificeerd. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen weigeringsgronden van toepassing zijn, ondanks dat de feiten gedeeltelijk in Nederland zijn gepleegd.

De rechtbank heeft de garantie van de Italiaanse autoriteiten aanvaard dat de opgeëiste persoon, indien veroordeeld, zijn straf in Nederland zal ondergaan. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat er geen belemmeringen waren die zich daartegen verzetten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/232525-22
RK nummer: 22/4374
Datum uitspraak: 24 november 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 30 september 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 31 augustus 2022 door
the Court of Trento – office of the judge for preliminary investigations(Italië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1981,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres], [plaats],
gedetineerd in de [detentieadres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 10 november 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. P. Sholeh. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.A.W. Nillesen, advocaat te ‘s-Hertogenbosch.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
order of preliminary custodyN. 1080/2020-21 R.G.N.R.N1080-2020-21. 09/2020 DDA N. 1546/2021 R.G. G.I.P.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Italiaans recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Genoegzaamheid

Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten niet genoegzaam zijn omschreven. Er wordt gesproken over een drietal transporten en als pleegplaats Nederland, België en een drietal Italiaanse provincies. De enige connectie met een criminele organisatie is dat de opgeëiste persoon de verdovende middelen in Nederland zou hebben verstrekt. Uit het EAB valt niet af te leiden dat hij ooit voet in België of Italië heeft gezet.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht de feiten genoegzaam omschreven. Het gaat om de invoer van verdovende middelen vanuit Nederland en België naar Italië. De pleegdata en -plaatsen, en de rol van de opgeëiste persoon zijn voldoende gespecificeerd.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de OLW geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In de deze zaak geldt het volgende.
Beschreven wordt de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de import van cocaïne en hasj vanuit Nederland en België naar Italië en het kopen, verkopen en voorhanden hebben daarvan door een criminele organisatie, bestaande uit meer dan tien personen vanaf 26 juli 2020 tot heden. Meer specifiek wordt een drietal transporten genoemd, waarbij de pleegdata zijn vermeld.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de feitsomschrijving daarmee aan de eisen die artikel 2 OLW stelt. De rechtbank merkt in dit verband nog op dat het een vervolgings-EAB betreft en het onderzoek dus nog gaande is.

5.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 1 en 5, te weten:
-
deelneming aan een criminele organisatie;
-
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Italië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De directeur generaal van het Ministerie van Justitie heeft bij brief van 14 oktober 2022 de volgende garantie gegeven:
“(..) the requirement provided for by article 5, paragraph 3, of the Council Framework Decision no 2002/584/JHA of 13 June 2002, is complied with by Italy, as requested by the Kingdom of the Netherlands.
Therefore [opgeëiste persoon] will be sent back to the Kingdom of the Netherlands, for the execution of the penalty possibly imposed on him by the Italian Judicial Authority.”
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB heeft betrekking op feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering in die situatie weigeren.
De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven af te zien van toepassing van de weigeringsgrond en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
  • het strafrechtelijk onderzoek is in Italië aangevangen;
  • de bewijsmiddelen bevinden zich (grotendeels) in Italië;
  • de medeverdachten zullen ook in Italië worden vervolgd;
  • de verdovende middelen waren bestemd voor de Italiaanse markt;
  • Nederland is zelf niet voornemens om voor deze feiten te vervolgen.
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft de rechtbank verzocht de overlevering op grond van dit artikel te weigeren en heeft daartoe aangevoerd dat de activiteiten van de opgeëiste persoon uitsluitend op Nederlands grondgebied hebben plaatsgevonden.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn;
- de weigeringsgrond ertoe strekt te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten vormt daarom het gegeven dat de feiten worden geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.

8.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden

Voor een aantal Italiaanse penitentiaire inrichtingen heeft de rechtbank een algemeen reëel gevaar van schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest) aangenomen. [1]
De rechtbank verwijst in dat verband naar de uitspraak van 30 maart 2021, [2] waarin als volgt is overwogen:
De rechtbank is verder van oordeel dat het inmiddels voldoende vaststaat dat de brieven van 2 en 4 maart 2020 inhoudende een algemene detentiegarantie in elke overleveringszaak geldig zijn, zoals de Italiaanse autoriteiten in bedoelde brieven hebben bevestigd. De rechtbank acht het niet langer noodzakelijk dat voor elke individuele opgeëiste persoon een bevestiging wordt gevraagd bij de Italiaanse autoriteiten.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de algemene detentiegarantie ook geldt ten aanzien van de opgeëiste persoon, zodat voor hem geen sprake is van een reëel gevaar van schending van het door artikel 4 van het Handvest gewaarborgde grondrecht.

9.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

10.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6, 7, 11 en 13 OLW.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van [opgeëiste persoon] aan
the Court of Trento – office of the judge for preliminary investigations(Italië) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.T.C. de Vries, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en A.J. Scheijde, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 24 november 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rechtbank Amsterdam 24 december 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:10053.
2.Rechtbank Amsterdam 30 maart 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:1804.