3.1Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 12 OLW voor wat betreft het arrest VII Ka 667/17, omdat zich geen van de situaties als bedoeld in artikel 12, sub a tot en met c, OLW voordoen en er geen verzetsgarantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW aan de opgeëiste persoon is verstrekt. Er is daarnaast geen getekende adresinstructie in het dossier aanwezig dus niet kan worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon inderdaad gewezen is op de verplichting adreswijzigingen door te geven en de consequenties als hij dat niet doet. Hij woonde ten tijde van dit proces al in Nederland.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering kan worden toegestaan. Het gaat om de executie van drie vonnissen. De opgeëiste was aanwezig bij de zitting met betrekking tot vonnis 218/14. Bij vonnis 258/17 en het daarop volgende hoger beroep was een gemachtigd advocaat ter zitting aanwezig. Ten aanzien van het derde vonnis moet worden afgezien van de weigering op grond van artikel 12 OLW omdat een adresinstructie is afgegeven. Het is niet nodig en niet gebruikelijk dat autoriteiten een door de opgeëiste persoon ondertekende adresinstructie ter onderbouwing meesturen.
Vonnis van 5 november 2014 (XVI K 218/14)
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing van 5 november 2014 met nummer XVI K 218/14 heeft geleid. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is ten aanzien van dit vonnis niet van toepassing.
Vonnis van 23 mei 2017 (XVI K 258/17), in stand gelaten bij arrest van 13 oktober 2017 (VII Ka 723/17) en vonnis van 23 mei 2017 (XVI K 20/17), aangepast bij arrest van 19 september 2017 (VII Ka 667/17)
De rechtbank stelt vast dat het vonnis van 23 mei 2017 (XVI K 258/17) in hoger beroep in stand is gelaten bij arrest van 13 oktober 2017 (VII Ka 723/17). Het vonnis van 23 mei 2017 (XVI K 20/17) is in hoger beroep gewijzigd bij arrest van 19 september 2017 (VII Ka 667/17).
Als de strafprocedure meer instanties heeft omvat en tot opeenvolgende beslissingen heeft geleid, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 van de OLW, voor zover bij die laatste beslissing definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. Omdat de rechtbank in dit geval niet kan vaststellen dat in de hoger beroepsprocedures is geoordeeld over zowel de schuld van de opgeëiste persoon als de opgelegde straf, zal de rechtbank de beslissingen in eerste aanleg en de beslissingen in hoger beroep toetsen aan artikel 12 OLW.
Vonnis van 23 mei 2017 XVI K 258/17
Uit het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon ter zitting is vertegenwoordigd door een gemachtigd advocaat en dat hij daar de verdediging van de opgeëiste persoon heeft gevoerd. Daarmee doet zich de situatie voor als bedoeld in artikel 12, sub b, OLW. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is ten aanzien van dit vonnis niet van toepassing.
Arrest van 13 oktober 2017 VII Ka 723/17.
Uit het EAB blijkt dat het hoger beroep namens de opgeëiste persoon door zijn gemachtigd advocaat is ingediend, dat deze advocaat aanwezig was bij de procedure in hoger beroep en dat hij daar de verdediging van de opgeëiste persoon heeft gevoerd. Daarmee doet zich de situatie voor als bedoeld in artikel 12, sub b, OLW. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is ten aanzien van dit arrest niet van toepassing.
Vonnis van 23 mei 2017 XVI K 20/17
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW voor dit vonnis worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
In de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 25 en 26 oktober 2022 is aangegeven dat de opgeëiste persoon in alle zaken erop is gewezen dat hij een adres moet opgeven waar correspondentie over de strafprocedure naar toe zal worden gezonden en dat hij ook nadien iedere adreswijziging moet doorgeven. Hij is daarbij ook gewezen op de gevolgen indien hij dit niet zou doen. Deze instructie heeft hij in persoon ondertekend. De oproepingen zijn - tevergeefs - aangeboden op het door de opgeëiste persoon opgegeven adres met achterlating van een bericht dat hij de oproeping kon ophalen bij het postkantoor. De oproepingen zijn vervolgens niet afgehaald.
In een geval als dit is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon. Naar het oordeel van de rechtbank kan worden aangenomen dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de feiten waarvan hij werd verdacht, alsmede dat hij er rekening mee moest houden dat er een vervolging tegen hem zou worden ingesteld en dat hij daarover officiële correspondentie zou ontvangen op het door hem opgegeven adres. De opgeëiste persoon heeft er desondanks voor gekozen om Polen te verlaten, zonder dit aan de Poolse autoriteiten te laten weten. Er is daarom geen sprake van een schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon omdat, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie. Dat de opgeëiste persoon ontkent deze adresinstructie te hebben ondertekend is, dan wel dat deze getekende instructie niet door de Poolse autoriteiten is meegestuurd is, gelet op het wederzijdse vertrouwen waarop het systeem van het EAB berust, onvoldoende om aan deze informatie te twijfelen. De rechtbank ziet dus af van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren.
Arrest van 19 september 2017 VII Ka 667/17.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW voor dit arrest worden geweigerd.
In deze zaak ziet de rechtbank geen aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon daadwerkelijk op de hoogte was van de zitting die heeft geleid tot het arrest.
In de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 25 en 26 oktober 2022 is aangegeven dat de opgeëiste persoon
in alle zakenerop is gewezen dat hij een adres moet opgeven waar correspondentie over de strafprocedure naar toe zal worden gezonden en dat hij ook nadien iedere adreswijziging moet doorgeven. Hij is daarbij ook gewezen op de gevolgen indien hij dit niet zou doen. Deze instructie heeft hij in persoon ondertekend.
Desondanks kan uit het EAB en de aanvullende informatie niet worden afgeleid dat aan de opgeëiste persoon is meegedeeld dat deze verplichting zich ook zou uitstrekken over een eventuele procedure in hoger beroep. Ook anderszins blijkt niet dat de opgeëiste persoon in het kader van de procedure in hoger beroep de zogenoemde ‘adresinstructie’ heeft ontvangen.
De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis. De oproepingen hiervoor zijn - tevergeefs - aangeboden op het door de opgeëiste persoon opgegeven adres met achterlating van een bericht dat hij de oproeping kon ophalen bij het postkantoor. De oproepingen zijn vervolgens niet afgehaald. Daarbij ontkent de opgeëiste persoon de adresinstructie te hebben ondertekend, dan wel meent hij dat deze getekende instructie niet door de Poolse autoriteiten is meegestuurd. Bovendien verbleef de opgeëiste persoon op dat moment al in Nederland.
Gelet op het voorgaande kan de rechtbank niet vaststellen dat overlevering van de opgeëiste persoon geen schending van zijn verdedigingsrechten inhoudt. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen reden om van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren af te zien en zal de overlevering daarom weigeren ten aanzien van het arrest van 19 september 2017 (VII Ka 667/17).