ECLI:NL:RBAMS:2022:695

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 februari 2022
Publicatiedatum
17 februari 2022
Zaaknummer
21/4953
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging AOW-pensioen naar norm alleenstaande wegens onderlinge zorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de wijziging van het AOW-pensioen van eiser, die in België woont. Eiser had in 2019 een AOW-pensioen aangevraagd en ontving aanvankelijk een uitkering op basis van de norm voor gehuwden. Echter, na een wijzigingsformulier in 2021, waarin eiser aangaf duurzaam gescheiden te leven van zijn ex-echtgenote, heeft de Sociale Verzekeringsbank het pensioen per 1 maart 2021 aangepast naar de norm voor alleenstaanden. Eiser was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser tot maart 2021 financiële bijdragen heeft geleverd aan het levensonderhoud van zijn ex-echtgenote en regelmatig contact met haar had. De rechtbank oordeelde dat deze omstandigheden niet ondubbelzinnig aantonen dat eiser duurzaam gescheiden leefde vóór maart 2021. De rechtbank baseerde haar oordeel op de definitie van duurzaam gescheiden leven volgens de wet en de rechtspraak, waarbij ook de feitelijke situatie en onderlinge zorg tussen partijen in overweging zijn genomen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de wijziging van het AOW-pensioen per 1 maart 2021 terecht was en dat het beroep van eiser ongegrond is verklaard. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in proceskosten of vergoeding van griffierecht. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/4953

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 februari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] (België), eiser,

en

de raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. P.C. van der Voorn).

Procesverloop

Met een besluit van 14 mei 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder het AOW-pensioen [1] van eiser per 1 maart 2021 gewijzigd naar de norm voor een alleenstaande.
Met een besluit van 23 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft partijen op grond van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in de gelegenheid gesteld om binnen een termijn van vier weken aan te geven of zij op een zitting willen worden gehoord. Verweerder heeft de rechtbank toestemming gegeven om de zaak zonder zitting af te doen. Eiser heeft niet op de brief gereageerd. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. Eiser heeft de Nederlandse nationaliteit en woont in België. Op 4 mei 2019 heeft hij een AOW-pensioen aangevraagd. Met het besluit van 11 juli 2019 heeft verweerder aan eiser per 26 juni 2019 een AOW-pensioen toegekend naar de norm voor een gehuwde. Eiser heeft met een wijzigingsformulier van 8 maart 2021 aan verweerder te kennen gegeven dat hij vanaf 8 december 2019 duurzaam gescheiden leeft.
2. Met het primaire besluit heeft verweerder het AOW-pensioen van eiser per
1 maart 2021 gewijzigd naar de norm voor een alleenstaande.
3. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Volgens verweerder blijkt uit de feiten en omstandigheden niet dat eiser eerder dan maart 2021 duurzaam gescheiden leeft. Verweerder neemt daarbij in overweging dat eiser tot maart 2021 de kosten en onderhoud van de woning van zijn ex-echtgenote in Kenia heeft betaald en tot die datum twee keer per week zowel zakelijk als persoonlijk contact had met zijn ex-echtgenote.
Standpunt van eiser
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij vanaf juli 2020 duurzaam gescheiden leeft van zijn ex-echtgenote. Daarbij voert eiser aan dat hij vanaf januari 2020 niet meer met zijn ex-echtgenote samenwoont. In juni 2020 heeft hij besloten om met zijn ex-echtgenote te gaan scheiden. Eind oktober 2020 heeft hij zich vervolgens gewend tot een scheidingsmanager. Verder merkt eiser op dat de financiële bijdrage die hij tot maart 2021 heeft betaald, bestaat uit de verplichtingen van een huurcontract in Kenia en overige kosten. Eiser stelt dat hij een morele verplichting had richting zijn ex-echtgenote, omdat haar inkomsten onvoldoende waren voor de onderhoud van haar en haar zoon.
Het oordeel van de rechtbank
5. In geschil is of verweerder terecht eiser zijn AOW-pensioen niet eerder dan maart 2021 heeft gewijzigd naar de norm voor een alleenstaande.
6. In artikel 1, tweede lid, aanhef en onder d, van de AOW is bepaald dat de als partner geregistreerde wordt gelijkgesteld met een gehuwde. Op grond van artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, wordt als ongehuwde mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij is gehuwd.
7. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [2] is van een duurzaam gescheiden leven sprake indien ten aanzien van gehuwden de toestand is ontstaan, dat na de door beiden of één van hun gewilde verbreking van de echtelijke samenleving, ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door één van hen, als bestendig is bedoeld. Verder is in de rechtspraak tot uitdrukking gebracht dat in het algemeen kan worden aangenomen dat na het sluiten van een huwelijk de betrokkenen de intentie hebben een echtelijke samenleving – al dan niet op termijn – aan te gaan, maar dat het niet is uit te sluiten dat onder omstandigheden vanaf de huwelijksdatum van duurzaam gescheiden leven kan worden gesproken, mits dat ondubbelzinnig uit de feiten en omstandigheden blijkt.
8. De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [3] een echtelijke samenleving kan bestaan zonder dat er sprake is van fysiek samenwonen. Ook een voornemen om te gaan scheiden, betekent niet dat niet meer kan worden gesproken van een echtelijke samenleving. Van belang is namelijk de feitelijke situatie en niet uitsluitend of er sprake is van een voornemen tot echtscheiding. Uit de feitelijke omstandigheden moet ondubbelzinnig blijken dat er sprake is van duurzaam gescheiden leven.
9. De rechtbank is van oordeel dat uit alle feiten en omstandigheden niet ondubbelzinnig blijkt dat eiser al vóór maart 2021 duurzaam gescheiden leefde van zijn ex-echtgenote. De rechtbank weegt daarbij mee dat eiser heeft verklaard dat hij tot maart 2021 heeft bijgedragen aan het levensonderhoud van zijn ex-echtgenote. Daarnaast betrekt de rechtbank in zijn oordeel dat uit het telefonisch onderzoek van verweerder van 29 april 2021 blijkt dat eiser te kennen heeft gegeven twee keer per week contact te hebben met zijn ex-echtgenote. De morele verplichting die eiser voelt en het financiële voordeel daarvan voor zijn ex-echtgenote, getuigt van een zekere mate van onderlinge zorg. Dat is begrijpelijk en getuigt van verantwoordelijkheid als men een relatie met elkaar heeft gehad, maar de manier van invulling van het contact en de onderlinge zorg betekent ook dat naar de maatstaf van de vaste rechtspraak geen sprake is van duurzaam gescheiden leven vóór maart 2021. Verweerder heeft daarom terecht besloten dat pas vanaf het moment dat eiser niet langer een maandelijkse financiële bijdrage aan zijn ex-echtgenote betaalde, sprake is van duurzaam gescheiden leven.
Conclusie
10. Verweerder heeft terecht het AOW-pensioen van eiser per 1 maart 2021 gewijzigd naar de norm voor een alleenstaande.
11. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
12. Voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. van der Linden-Kaajan, rechter, in aanwezigheid van mr. N.J.A. van Eck, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4726.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 9 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX9932.