ECLI:NL:RBAMS:2022:6946

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 november 2022
Publicatiedatum
25 november 2022
Zaaknummer
13/236274-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel voor tenuitvoerlegging van straf in Polen

Op 17 november 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 20 september 2022 en betreft de tenuitvoerlegging van een in Polen opgelegde straf van 10 maanden gevangenisstraf, opgelegd door het District Court in Pila. De opgeëiste persoon, die geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland heeft, werd gedetineerd en heeft ter zitting verklaard dat zijn personalia correct zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat hij op de hoogte was van de strafprocedure in Polen. De verdediging voerde aan dat de opgeëiste persoon niet in zijn verdedigingsrechten was geschaad, maar de rechtbank oordeelde dat er geen omstandigheden waren die een weigering van de overlevering rechtvaardigden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de verdenking en dat hij akkoord was gegaan met het strafvoorstel dat leidde tot het Poolse vonnis.

De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij zij ook rekening hield met de structurele gebreken in de Poolse rechtsorde, maar oordeelde dat er geen individueel reëel gevaar was voor schending van het recht op een eerlijk proces. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de griffier was aanwezig tijdens de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/236274-22
RK nummer: 22/4208
Datum uitspraak: 17 november 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 20 september 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 23 juni 2022 door de
Regional Court in Poznań(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[naam opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedatum] [geboortejaar] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd [detentieadres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 3 november 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A.M. Timorason, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
final judgement, te weten:
Judgement of District Court in Pila(Polen)
of 22 January 2021 ordering execution of the custodial sentence of 10 months imprisonment imposed on [naam opgeëiste persoon] by a judgement of District Court in Pila(Polen)
of 17 September 2020(referentienummer: II Ko 2281/20; II K 412/20).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 10 maanden, door de opgeëiste persoon nog geheel te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de verdediging
Er doet zich in deze zaak niet één van de omstandigheden onder sub a tot en met d van artikel 12 OLW voor. De opgeëiste persoon kan zich bovendien niet herinneren dat hij heeft getekend voor de adresinstructie afkomstig van de Poolse autoriteiten. Het is daarom de vraag of de opgeëiste persoon voldoende gebruik heeft kunnen maken van zijn verdedigingsrechten. Verzocht wordt de overlevering te weigeren op grond van artikel 12 OLW.
Standpunt van de officier van justitie
De opgeëiste persoon wordt niet in zijn verdedigingsrechten geschaad bij het toestaan van de overlevering. Uit het EAB en de aanvullende informatie van 5 oktober 2022 blijkt dat de opgeëiste persoon is opgeroepen voor de bekrachtigingszitting (van het strafvoorstel waarmee hij akkoord is gegaan) op het adres dat hij zelf heeft opgegeven aan de Poolse autoriteiten. De opgeëiste persoon is persoonlijk geïnstrueerd over zijn rechten en plichten binnen deze strafprocedure en heeft de ontvangen adresinstructie ook ondertekend. Op basis van het vertrouwensbeginsel moet van de juistheid van deze informatie afkomstig van de uitvaardigende justitiële autoriteit worden uitgegaan. Bovendien ontkent de opgeëiste persoon niet stellig dat hij de adresinstructie heeft getekend, maar geeft hij slechts aan het zich niet te kunnen herinneren. Artikel 12 OLW staat niet aan overlevering in de weg.
Oordeel van de rechtbank
De opgeëiste persoon is niet in persoon verschenen op het proces dat tot het vonnis heeft geleid en er heeft zich - kort gezegd - geen van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden voorgedaan.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit het EAB en de aanvullende informatie blijkt dat de opgeëiste persoon op 2 juni 2020 als verdachte is verhoord waarbij hij is geïnstrueerd dat hij de autoriteiten van elke adreswijziging op de hoogte moest brengen, en wat de consequenties zouden zijn als hij dat niet zou doen. Deze instructie heeft hij persoonlijk ondertekend. De opgeëiste persoon heeft een adres opgegeven en de oproeping voor de behandeling van de zaak is naar dit adres gestuurd.
Gelet op het voorgaande, en mede in ogenschouw genomen dat de opgeëiste persoon zelf akkoord is gegaan met het strafvoorstel van de officier van justitie dat heeft geleid tot het Poolse vonnis, kan naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de verdenking, de lopende strafprocedure, alsmede dat hij er rekening mee moest houden dat hij daarover officiële correspondentie zou ontvangen op het adres dat hij had opgegeven.
De rechtbank is van oordeel dat de opgeëiste persoon in deze omstandigheden in staat is gesteld gebruik te maken van zijn verdedigingsrechten en dat kan worden aangenomen dat hij (stilzwijgend) afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces dat tot het vonnis heeft geleid.

4.Strafbaarheid: feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd

5.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [1]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [2]

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 26 en 55 Wet wapens en munitie en de artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[naam opgeëiste persoon]aan de
Regional Court in Poznań(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. G.M. Beunk en C.M. Delstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.J. Bouwmeester, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 17 november 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel
open.

Voetnoten

1.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
2.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (