ECLI:NL:RBAMS:2022:6834

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 november 2022
Publicatiedatum
22 november 2022
Zaaknummer
AMS 21/3698
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het migrerend werknemerschap van een EU-student in het kader van studiefinanciering

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 23 november 2022, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf) beoordeeld. Eiseres, een Duitse studente, had een aanvraag ingediend voor studiefinanciering voor de periode van september 2020 tot en met december 2021, maar deze was door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap afgewezen. De rechtbank oordeelt dat eiseres moet worden aangemerkt als migrerend werknemer, ondanks dat zij in een bepaalde periode minder uren heeft gewerkt. De rechtbank verwijst naar het arrest Genc, waarin wordt gesteld dat een algehele beoordeling van de arbeidsrelatie noodzakelijk is en dat een gering aantal gewerkte uren niet automatisch uitsluit dat iemand als migrerend werknemer kan worden aangemerkt. De rechtbank concludeert dat eiseres recht heeft op studiefinanciering voor de periodes september tot en met december 2020 en januari tot en met maart 2021, maar niet voor de maanden augustus tot en met december 2021, omdat zij niet heeft aangetoond dat zij in die periode heeft gewerkt. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor de gegronde periodes en draagt de verweerder op om een nieuw besluit te nemen. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot terugbetaling van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/3698

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 november 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. P.S. Folsche),
en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Bouhuys).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf).
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 29 december 2020 afgewezen. Met het bestreden besluit van 2 juni 2021 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met twee verweerschriften.
De rechtbank heeft het beroep op 29 september 2022 op zitting behandeld. De gemachtigde van verweerder is verschenen. Mr. G. Gabrelian, kantoorgenoot van de gemachtigde van eiseres, heeft met behulp van een beeldverbinding aan de zitting deelgenomen.

Overwegingen

Wat is de aanleiding voor deze rechtszaak?
1. Eiseres studeert [naam studie] aan de [universiteit] . Eiseres heeft de Duitse nationaliteit. Zij heeft op 24 november 2020 een aanvraag gedaan om studiefinanciering voor de periode september 2020 tot en met december 2021. Eiseres heeft in aanvulling op haar aanvraag een tijdelijk arbeidscontract van de [universiteit] overgelegd voor werkzaamheden van 1 oktober 2019 tot 31 augustus 2020. Daarnaast heeft zij een tijdelijk arbeidscontract overgelegd van [uitzendbureau] , getekend op 29 juni 2020, voor de duur van 78 weken.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiseres volgens verweerder niet aan de nationaliteitseis voldoet. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres geen migrerend werknemer is, of daarmee gelijk kan worden gesteld. Eiseres heeft in de relevante periode onvoldoende uren gewerkt en onvoldoende verdiend. Studenten uit een andere lidstaat hebben recht op dezelfde behandeling als Nederlandse studenten bij kosten voor toegang en onderwijs, maar niet voor kosten van levensonderhoud.
2.1
In het verweerschrift van 15 september 2022 heeft verweerder aangegeven dat - naar aanleiding van de beroepsprocedure – aan eiseres toch studiefinanciering zal worden toegekend over de periode september tot en met december 2020. Verweerder heeft eiseres over die periode als migrerend werknemer aangemerkt, omdat haar werkzaamheden een regelmatig karakter hadden en zij elke week ongeveer zes uur werkzaam was [1] . Over de periode januari tot en met maart 2021 is volgens verweerder echter geen sprake van migrerend werknemerschap, omdat de werkzaamheden die eiseres toen heeft verricht louter marginaal en bijkomstig van aard waren. Voor wat betreft de maanden augustus tot en met december 2021 heeft eiseres volgens verweerder niet onderbouwd dat zij daadwerkelijk werkzaamheden heeft verricht.
3. Eiseres is het met dit besluit niet eens en heeft daarom beroep ingesteld. Zij stelt dat zij voor de overige periode dat zij werkzaam was, eveneens als migrerend werknemer moet worden aangemerkt omdat ook in die periode sprake is geweest van reële en daadwerkelijke arbeid. Eiseres heeft aangegeven dat zij over de periode april 2021 tot en met juli 2021 geen studiefinanciering behoeft.
Voor zover eiseres niet de status van migrerend werknemer zou hebben, valt zij onder de bescherming van artikel 18 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VwEU) [2] en maakt zij aanspraak op een studentenreisproduct en een basisbeurs.
Wat is het beoordelingskader?
4. EU-studenten die kunnen worden aangemerkt als migrerend werknemer als bedoeld in artikel 45 van het VwEU komen op grond van artikel 2.2, eerste lid, onder b, van de Wsf in aanmerking voor studiefinanciering.
4.1
In de Beleidsregel controlebeleid migrerend werknemerschap (de Beleidsregel) [3] van 13 december 2012 staat dat iedere studerende die over de controleperiode 56 uur of meer gemiddeld per maand heeft gewerkt, zonder meer de status van migrerend werknemer heeft en daarmee terecht studiefinanciering heeft ontvangen over het gecontroleerde studiefinancieringstijdvak. Bij het vaststellen van het criterium van 56 uur gemiddeld per maand houdt verweerder tot een hoogte van één maand rekening met vakanties en eventuele ziekte.
4.2
Het begrip ‘migrerend werknemer’ is niet vastomlijnd. Het Europese Hof van Justitie (het Hof) heeft een ruim kader geschetst waarbinnen de toetsing van het feit of een persoon als migrerend werknemer moet worden beschouwd, zich dient te bewegen. Het Hof heeft geoordeeld dat het begrip ‘werknemer’ een communautaire inhoud heeft en dat het niet beperkt mag worden uitgelegd.
4.3
Volgens vaste rechtspraak van het Hof is ‘werknemer’ in de zin van artikel 45 van het VwEU een ieder die reële en daadwerkelijke arbeid verricht, met uitsluiting van werkzaamheden van zo geringe omvang dat zij louter marginaal en bijkomstig zijn. Uit de rechtspraak van het Hof volgt ook dat van reële en daadwerkelijke arbeid sprake is als er een arbeidsverhouding is, waarbij iemand gedurende een bepaalde tijd voor een ander en onder diens gezag werkzaamheden verricht en hiervoor een beloning ontvangt [4] . De geringe hoogte van de beloning, de herkomst van de middelen waaruit deze betaald worden, de meer of minder grote productiviteit van betrokkene of het feit dat deze maar een klein aantal uren per week werkt, sluit niet uit dat iemand als werknemer in de zin van artikel 45 van het VwEU wordt aangemerkt. Uit de rechtspraak van het Hof volgt ook dat de feitelijke beoordeling of een betrokkene de status van werknemer heeft, door de nationale rechter moet worden verricht. De nationale rechter moet zich baseren op objectieve criteria en alle omstandigheden van de zaak die te maken hebben met de aard van zowel de betrokken werkzaamheden als de betrokken arbeidsverhouding, in hun geheel beoordelen.
Het oordeel van de rechtbank
Periode januari tot en met maart 2021
5. Het geschil beperkt zich enkel nog tot de periodes januari tot en met maart 2021 en augustus tot en met december 2021.
6. De rechtbank stelt vast dat eiseres van september 2020 tot en met maart 2021 heeft gewerkt op basis van een tijdelijk arbeidscontract bij [uitzendbureau] . Uit het arbeidscontract blijkt dat eiseres € 13,88 per uur verdiende en dat op de arbeidsovereenkomst een collectieve arbeidsovereenkomst (CAO) van toepassing was. Eiseres had recht op doorbetaalde vakantiedagen en behoud van salaris bij ziekte. Uit het dossier blijkt verder dat eiseres de eerste vier weken van januari 2021 ook zes uur per week werkzaam was voor hetzelfde uurloon. In de weken die daarop volgden (week 5 tot en met 12) heeft zij vier uur per week gewerkt, met uitzondering van week 8, waarin zij zeven uur heeft gewerkt. Alleen in week 7 heeft eiseres geen werkzaamheden verricht voor [uitzendbureau] .
7. De rechtbank is van oordeel dat uit deze omstandigheden volgt dat eiseres ook voor de periode januari tot en met maart 2021 als migrerend werknemer moet worden aangemerkt. Duidelijk is dat de werkzaamheden die eiseres voor [uitzendbureau] heeft verricht ook na 1 januari 2021 voortduurden. Eiseres heeft in ieder geval gedurende de maand januari 2021 hetzelfde aantal uren heeft gewerkt en ook daarná heeft zij regelmatig gewerkt – zij het wat minder uren dan daarvoor – onder dezelfde arbeidsvoorwaarden en tegen hetzelfde uurtarief. Ook is duidelijk dat eiseres een langdurig arbeidscontract had, waarop een CAO van toepassing is, dat sprake was van een constant uurtarief en recht op doorbetaling bij ziekte en vakantiedagen. Dit zijn relevante omstandigheden voor beantwoording van de vraag of sprake is van reële en daadwerkelijke arbeid. Gelet op de deze factoren, acht de rechtbank de enkele omstandigheid dat eiseres een paar uur minder heeft gewerkt in deze periode vergeleken met de periode september tot en met december 2020, onvoldoende voor de constatering dat niet langer sprake is van migrerend werknemerschap. Zoals uit het arrest Genc volgt, kan een zeer gering aantal uren niet doorslaggevend zijn voor het standpunt dat geen sprake is van een migrerend werknemer [5] , maar dient een algehele beoordeling van de arbeidsrelatie te worden gemaakt. De beroepsgrond slaagt.
Periode augustus tot en met december 2021
8. Ten aanzien van de periode augustus tot en met december 2021 volgt de rechtbank het standpunt van verweerder dat eiseres niet heeft aangetoond gedurende deze maanden te hebben gewerkt. De verklaring van de [universiteit] van 7 augustus 2021 die eiseres in beroep heeft overgelegd, heeft verweerder onvoldoende kunnen achten. Daarbij komt dat een daadwerkelijke arbeidsovereenkomst ontbreekt. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres verklaard dat zij niet bij de [universiteit] is gaan werken maar haar werkzaamheden voor [uitzendbureau] heeft voortgezet van augustus tot en met december 2021. Ook deze werkzaamheden heeft zij echter niet onderbouwd. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Studentenreisproduct en (deel) basisbeurs
9. Eiseres stelt ook dat, ook als zij niet de status van migrerend werknemer zou hebben, zij onder de bescherming van artikel 18 van het VwEU [6] valt en aanspraak maakt op een studentenreisproduct en een basisbeurs. Eiseres stelt kortgezegd dat een studentenreisproduct en de basisbeurs vallen onder de kosten van de toegang tot het onderwijs, waardoor ook EU-studenten hier recht op hebben.
10. Verweerder stelt zich op het standpunt dat EU-studenten die geen migrerend werknemer zijn alleen aanspraak kunnen maken op financiële steun voor de kosten van toegang tot het onderwijs. Een studentenreisproduct en basisbeurs vallen onder de kosten van levensonderhoud en dus maakt eiseres daar geen aanspraak op.
11. De rechtbank overweegt dat, voor zover eiseres niet als migrerend werknemer kan worden aangemerkt, zij evenmin recht heeft op een studentenreisproduct en een basisbeurs.
De Centrale Raad van Beroep (de Raad) heeft deze rechtsvraag al meermaals negatief beantwoord [7] . In de kern oordeelt de Raad dat economisch niet-actieve EU-studenten die ook geen duurzaam verblijf hebben in de gastlidstaat, enkel financiële steun krijgen voor de kosten die zien op de toegang tot het onderwijs. Aanschaf van studieboeken en de reisvoorziening zijn geschaard onder de kosten van levensonderhoud, waarmee deze vallen onder de uitzondering van artikel 24, tweede lid, van richtlijn 2004/38/EG. Dat betekent dat lidstaten niet verplicht zijn om economisch niet-actieve EU-studenten ook financiële steun te geven voor de kosten van levensonderhoud. Verweerder heeft terecht geconcludeerd dat eiseres niet in aanmerking komt voor de basisbeurs, een studentenreisproduct en andere kosten van levensonderhoud. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
12. Uit het voorgaande volgt dat eiseres over de periode januari 2021 tot en met maart 2021 recht heeft op studiefinanciering. Verweerder heeft in het verweerschrift geconstateerd dat eiseres ook recht heeft op studiefinanciering voor de periode september tot en met december 2020. Het beroep gaat op die punten dan ook gegrond.
Voor het resterende deel van de periode geldt dat eiseres geen recht heeft op studiefinanciering. De rechtbank zal het bestreden besluit voor dat deel in stand te laten.
13. Omdat het aan verweerder is om de hoogte van de studiefinanciering van eiseres over de periode september 2020 tot en met maart 2021 vast te stellen en de rechtbank niet kan overzien van welke andere factoren dat mogelijk nog afhankelijk is, zal de rechtbank niet zelf in de zaak voorzien. Verweerder zal voor de periode van september 2020 tot en met maart 2021 een nieuw besluit moeten nemen, met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
14. Omdat het beroep van eiseres gegrond is, dient verweerder haar het griffierecht terug te betalen. Ook veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover over de perioden september tot en met december 2020 en januari tot en met maart 2021 geen studiefinanciering is toegekend;
- draagt verweerder op om een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518, -.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.J. van Beek, rechter, in aanwezigheid van
mr.E.H. Kalse-Spoon, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
23 november 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verweerder heeft in dit verband gewezen op een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 29 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1737.
2.Deze bepaling luidt als volgt: “Binnen de werkingssfeer van de Verdragen en onverminderd de bijzondere bepalingen, daarin gesteld, is elke discriminatie op grond van nationaliteit verboden.”
3.HO&S/463528; Beleidsregel controlebeleid migrerend werknemerschap.
4.zie bijvoorbeeld de arresten van het Hof van 3 juli 1986, Lawrie-Blum, C-66/85, ECLI:EU:C:1986:284, punten 16 en 17, en van 4 februari 2010, Genc, C-14/09, ECLI:EU:C:2010:57, punten 19, 27 en 32.
5.Overweging 3.5.2 van de uitspraak van de Raad.
6.Deze bepaling luidt als volgt: “Binnen de werkingssfeer van de Verdragen en onverminderd de bijzondere bepalingen, daarin gesteld, is elke discriminatie op grond van nationaliteit verboden.”
7.Uitspraak van 4 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3700.