ECLI:NL:RBAMS:2022:6811

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 november 2022
Publicatiedatum
21 november 2022
Zaaknummer
13-319347-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplegen van diefstal met geweld en bewezenverklaring van schuldheling van een fiets

Op 18 november 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van medeplegen van diefstal met geweld van een Rolex-horloge en van schuldheling van een elektrische fiets. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 4 november 2022 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. I.A. Groenendijk, de vordering heeft gedaan en de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.F. van der Brugge. De tenlastelegging omvatte twee feiten: het primair ten laste gelegde medeplegen van diefstal met geweld op 7 augustus 2021 en subsidiair diefstal van een fiets in de periode van 5 februari 2022 tot en met 2 maart 2022. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om kennis te nemen van de zaak.

De rechtbank heeft de bewijswaardering uitvoerig besproken. Ten aanzien van feit 1, de diefstal met geweld, heeft de rechtbank geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. Hoewel er DNA-sporen van de verdachte op de aangetroffen goederen waren, was er geen direct bewijs dat de verdachte de straatroof had gepleegd. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van dit feit. Voor feit 2, de schuldheling van de fiets, heeft de rechtbank echter geoordeeld dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het voorhanden hebben van de fiets, terwijl hij had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof. De rechtbank heeft de verdachte hiervoor veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 weken.

De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte was vrijgesproken van het onder feit 1 ten laste gelegde. De officier van justitie werd eveneens niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13-319347-21 (Promis)
Parketnummer vordering tul: 13-741254-16
Datum uitspraak: 18 november 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
wonende op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 november 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. I.A. Groenendijk en van wat verdachte en zijn raadsman mr. J.F. van der Brugge naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan

1.

medeplegen van diefstal met geweld van een Rolex, toebehorende aan [slachtoffer 1] op
7 augustus 2021 te Amsterdam;

2.

Primair: heling van een fiets (merk Knaap, type E-bike), op 2 maart 2022 te Amsterdam;

Subsidiair: diefstal van een fiets (merk Knaap, type E-bike), toebehorende aan [slachtoffer 2] , in de periode van 5 februari 2022 tot en met 2 maart 2022.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
Bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van feit 1 en feit 2 primair. Zij heeft de daarvoor relevante bewijsmiddelen genoemd. Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie aangevoerd dat vlak nadat aangever voor zijn voordeur is beroofd van zijn Rolex, de ter plaatse gekomen verbalisanten op de grond voor het huis van aangever een Nokia telefoon en een Cartier bril in het portiek van de woning hebben aangetroffen. DNA-onderzoek heeft uitgewezen dat zowel op de neusbrug en de pootjes van de bril, als op de druktoetsen van de telefoon DNA-sporen van verdachte zitten. Uit de telecomgegevens is gebleken dat er via de aangetroffen Nokia contact is geweest met een telefoonnummer van een persoon die verdachte zegt te kennen en met wie verdachte eerder is gezien. Ook is gebleken dat door de telefoon op 5 en op 6 augustus 2021, de avond voor de straatroof, een zendmast in de buurt van de woning van de moeder van verdachte werd aangestraald. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de telefoon aan verdachte is toe te schrijven. Voor de vraag hoe het kan dat deze twee goederen - met daarop het DNA van verdachte - zo kort na de straatroof op de plaats delict zijn aangetroffen, heeft verdachte geen verklaring gegeven. Verdachte voldoet bovendien aan het signalement van een van de daders.
Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte voor een zeer lage prijs op straat een elektrische fiets heeft aangeschaft. Verdachte had zich hierbij moeten afvragen of dit wel klopte. Hij heeft echter geen nader onderzoek naar de fiets gedaan en geen vragen aan de verkoper gesteld.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 vrijspraak bepleit. Verdachte ontkent de beschuldiging en heeft verklaard dat hij niet op 7 augustus 2021 op de pleegplaats is geweest. Verdachte heeft verklaard dat hij meerdere Nokia telefoons en meerdere Cartier brillen in zijn bezit heeft gehad. Hij heeft de goederen blijkbaar op enig moment in handen gehad, maar heeft verklaard niet te weten of de goederen van hem waren. Ook heeft verdachte verklaard niet te weten hoe de goederen op de plaats delict terecht zijn gekomen. Weliswaar is er DNA van verdachte op de Cartier bril aangetroffen en zeer waarschijnlijk ook op de Nokia telefoon, maar op beide goederen is ook DNA van andere personen aangetroffen. Verdachte voldoet niet aan het signalement van de dader, omdat hij normaal gesproken geen kort kapsel heeft. Daarnaast is verdachte niet door de politie op de camerabeelden herkend. Niet kan worden vastgesteld dat het verdachte is geweest die de goederen heeft achtergelaten en dat het verdachte is geweest die de straatroof heeft gepleegd.
De raadsman heeft zich ten aanzien van feit 2 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen onder feit 1 is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
In de nacht van 7 augustus 2021 is aangever op de stoep voor zijn woning met geweld beroofd van zijn Rolex-horloge. Aangever heeft verklaard dat een tweetal personen op een bromfiets aan kwamen rijden, dat de bijrijder is afgestapt en hem heeft geslagen. Aangever heeft verklaard dat de bijrijder met geweld de Rolex-horloge van de pols van aangever heeft gerukt en dat het tweetal vervolgens weer op de bromfiets zijn vertrokken. De ter plaatse gekomen verbalisanten hebben op de grond voor de woning van aangever een Nokia telefoon en in het portiek van de woning een Cartier bril aangetroffen. Uit DNA-onderzoek is gebleken dat op deze goederen zowel DNA-sporen van verdachte als DNA-sporen van meerdere personen zitten. Onderzoek naar de telecomgegevens van de aangetroffen Nokia heeft uitgewezen dat een dag voor de straatroof een zendmast in de buurt van de woning van de moeder van verdachte door de telefoon werd aangestraald. Ook is hieruit gebleken dat er via de telefoon contact is geweest met het telefoonnummer van een persoon die verdachte zegt te kennen en met wie verdachte eerder door de politie is gezien. Verdachte heeft verklaard dat hij de goederen blijkbaar in handen heeft gehad, maar dat hij niet weet of de goederen op dat moment in zijn bezit waren. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij wel vaker spullen verliest, zonder dat te merken. Verdachte heeft verder verklaard niet meer te weten waar hij op die dag en dat tijdstip was. Ook heeft verdachte verklaard niet te weten hoe het kan gebeuren dat goederen waarop zijn DNA zit, op de plaats delict zijn aangetroffen.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte de persoon is geweest die de goederen voor de woning van aangever heeft achtergelaten, nu op deze goederen ook DNA van andere personen is aangetroffen. Niet kan worden uitgesloten dat de goederen op het moment van achterlaten bij een ander in bezit zijn geweest en dat die persoon de goederen heeft achtergelaten. De rechtbank overweegt dat daarnaast niet kan worden vastgesteld dat de goederen door de daders van de straatroof zijn achtergelaten. De goederen zijn aangetroffen door de ter plaatse gekomen verbalisanten. Aangever heeft niets over de goederen verklaard, behalve dat hij desgevraagd heeft gezegd dat de goederen niet van hem waren.
Het feit dat op de plaats delict goederen zijn aangetroffen waarop het DNA van verdachte zit, is in het licht van het ontbreken van rechtstreeks bewijs onvoldoende redengevend om vast te kunnen stellen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de straatroof. De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte het aan hem onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan.
4.3.2
Het oordeel over het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder feit 2 primair is tenlastegelegd. Gelet op het standpunt van de officier van justitie en de raadsman behoeft dit oordeel geen verdere motivering.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
Bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
2. Primair:
op 2 maart 2022 te Amsterdam een fiets (merk Knaap, type E-bike) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder feit 1 en feit 2 primair bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, met aftrek van het voorarrest.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich met betrekking tot de strafmaat gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan schuldheling van een elektrische fiets van een aanzienlijke waarde. Helingshandelingen vormen een stimulans voor het plegen van vermogensdelicten. Verdachte heeft met zijn handelen bijgedragen aan het in stand houden van de afzetmarkt voor gestolen goederen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 30 oktober 2022, waaruit volgt dat er sprake is van recidive.
Gelet op de bewezenverklaring ziet de rechtbank aanleiding om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken passend en geboden.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij

De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu verdachte wordt vrijgesproken ter zake van het onder feit 1 tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

10.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 17 augustus 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13-741254-16, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 22 december 2017 van de meervoudige strafkamer te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 315 dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 54 dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Uit het strafblad van verdachte blijkt dat dit vonnis op 17 april 2018 onherroepelijk is geworden.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Uit het door het Openbaar Ministerie verstrekte overzicht van detentiegegevens blijkt dat verdachte van 21 juli 2020 tot en met 22 maart 2021 een detentie door middel van een enkelband heeft afgerond. Blijkens artikel 6:1:18 lid 3 Wetboek van Strafvordering loopt de proeftijd niet gedurende de tijd waarin een veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen. Het gaat hier om vrijheids
benemendemaatregelen. Het dragen van een enkelband is echter een vrijheids
beperkendemaatregel. De proeftijd van de eerder voorwaardelijk opgelegde straf liep derhalve door tijdens de periode van 21 juli 2020 tot en met 22 maart 2021, en was daarom in januari 2022 al afgelopen. De rechtbank verklaart daarom de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 417bis van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 2 primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
schuldheling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
2 weken.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in zijn vordering. Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk met betrekking tot de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 13-741254-16.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Thomas, voorzitter,
mrs. J.W.H.G. Loyson en J.B.C. Tummers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E. Willeboer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 november 2022.