ECLI:NL:RBAMS:2022:6809

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 november 2022
Publicatiedatum
21 november 2022
Zaaknummer
13-230951-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging zware mishandeling, bewezenverklaring van een mishandeling en twee bedreigingen met ISD-maatregel

Op 18 november 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 10 september 2022 te Amsterdam werd beschuldigd van poging zware mishandeling, mishandeling en bedreiging. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 4 november 2022 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. I.A. Groenendijk, de vordering heeft ingediend en de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S. Petkovic. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen.

De tenlastelegging omvatte onder andere de poging tot zware mishandeling van een slachtoffer met een kettingslot, alsook bedreigingen aan het adres van twee slachtoffers. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers en de verdachte in overweging genomen. De officier van justitie heeft gepleit voor bewezenverklaring van de feiten, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit, stellende dat de verklaringen niet consistent waren en dat er onvoldoende bewijs was voor de zware mishandeling.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de poging tot zware mishandeling niet bewezen kon worden, maar heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan de subsidiaire mishandeling en de bedreigingen. De rechtbank heeft daarbij de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte in overweging genomen. Gezien de stelselmatige daderschap van de verdachte heeft de rechtbank besloten tot oplegging van de ISD-maatregel voor de duur van twee jaar, zonder aftrek van voorarrest. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke veroordeling is afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer vordering tul: 13.113100.22
Parketnummer: 13.230951.22
[verdachte]
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13-230951-22 (Promis)
Parketnummer vordering tul: 13-113100-22
Datum uitspraak: 18 november 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2002,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
nu gedetineerd in de [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 november 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. I.A. Groenendijk en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. S. Petkovic naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 10 september 2022 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan:

1.

primair: poging zware mishandeling van [slachtoffer] ;

subsidiair: mishandeling van [slachtoffer] ;

2.

bedreiging van [slachtoffer] ;

3.

bedreiging van [slachtoffer 2] .

De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
Bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde feiten. Zij heeft de daarvoor relevante bewijsmiddelen genoemd. Ten aanzien van feit 1 primair heeft de officier van justitie het volgende aangevoerd. Verdachte heeft verklaard dat hij het kettingslot in zijn handen heeft gehad en dat hij heel boos was. Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte met het kettingslot op zijn arm sloeg en er zitten foto’s in het dossier van het letsel op de arm van aangever. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat dit afweerletsel betreft en dat aangever, door zich met zijn arm omhoog te verdedigen tegen het zwaaien van het kettingslot, zwaar lichamelijk letsel heeft voorkomen.
Ten aanzien van feit 2 en 3 heeft de officier van justitie aangevoerd dat er aangifte is gedaan door [slachtoffer] en [slachtoffer 2] en dat verdachte de feiten ter terechtzitting heeft bekend.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Primair heeft de raadsvrouw ten aanzien van feit 1 integrale vrijspraak bepleit. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verklaringen van de aangevers en getuigen dermate uiteenlopen dat niet kan worden vastgesteld wat er precies heeft plaatsgevonden. De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat op basis van het dossier en de camerabeelden niet kan worden vastgesteld dat verdachte iemand met het kettingslot heeft geraakt.
Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat verdachte heeft gepoogd aangever zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Uit de jurisprudentie volgt dat het zwaaien met een kettingslot tegen een arm eenvoudige mishandeling oplevert. Ook heeft aangever zich niet als benadeelde partij in het strafproces gevoegd en is op basis van het dossier niet duidelijk of hij op langere termijn nog last heeft gehad van het letsel.
Ten aanzien van het onder feit 2 en 3 tenlastegelegde heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Het oordeel over het onder feit 1 primair en subsidiair tenlastegelegde
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 22 september 2022 te Amsterdam met een kettingslot heeft gezwaaid en dat hij toen met dat kettingslot aangever [slachtoffer] op diens arm heeft geraakt. De rechtbank komt tot dit oordeel op grond van de verklaringen van aangevers [slachtoffer] en [slachtoffer 2] , de foto’s in het dossier van een wond op de arm van aangever en de verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd. [slachtoffer] heeft verklaard dat hij met een kettingslot op zijn arm werd geraakt. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat verdachte met een kettingslot om zich heen heeft geslagen en daarbij [slachtoffer] heeft geraakt. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij een kettingslot vast heeft gehad en dat het zo zou kunnen zijn dat hij daarmee heeft gezwiept en toen iemand heeft geraakt.
4.3.1.1 Vrijspraak poging zware mishandeling
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat het handelen van verdachte in dit geval geen poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel oplevert. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte met het kettingslot richting het hoofd of andere vitale delen van het lichaam van aangever heeft gezwaaid. Indien men zwaait met een kettingslot en daarmee dan een arm raakt, levert dit in de regel geen zwaar lichamelijk letsel op. De rechtbank acht niet bewezen hetgeen onder feit 1 primair is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4.3.1.2 Mishandeling
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder feit 1 subsidiair is tenlastegelegd. Verdachte heeft verklaard dat zijn woede niet was gericht op aangever [slachtoffer] , maar op een andere man, die hem eerder op de avond zou hebben opgelicht. De rechtbank is van oordeel dat verdachte door in een drukke straat tussen verschillende aanwezige personen met een kettingslot te zwaaien, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij met dat kettingslot iemand zou raken en dat deze persoon daardoor pijn en letsel zou bekomen.
4.3.2
Het oordeel over het onder feit 2 en 3 ten laste gelegde
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder feit 2 en feit 3 is tenlastegelegd. Gelet op het standpunt van de officier van justitie en de raadsvrouw behoeft dit oordeel geen verdere motivering.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
Bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
subsidiair
op 10 september 2022 te Amsterdam [slachtoffer] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer] met een kettingslot tegen zijn arm te slaan;
2
op 10 september 2022 te Amsterdam [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft hij, verdachte, voornoemde [slachtoffer] (in de Arabische taal) dreigend de woorden toegevoegd: "Ik maak jou dood” en “Ik maak jou moeder dood en je hele familie”;
3
op 10 september 2022 te Amsterdam [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht immers heeft hij, verdachte, voornoemde [slachtoffer 2] (in de Arabische en Nederlandse taal) dreigend de woorden toegevoegd: "Ik ken jou en ik laat je niet met rust” en “Ik ga je vermoorden” en “Ik weet wie jullie zijn, als ik vrij kom ga ik jullie allemaal vermoorden”.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van 2 jaar zonder aftrek van voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht aan verdachte geen ISD-maatregel op te leggen. Gezien het feit dat verdachte niet rechtmatig in Nederland verblijft, komt een ISD-maatregel voor verdachte neer op kale detentie. Verdachte heeft aangegeven Nederland te willen verlaten. Als hij een straf opgelegd krijgt, wordt hij aansluitend in vreemdelingenbewaring geplaatst, kan zijn nationaliteit worden vastgesteld en kan er gewerkt worden aan terugkeer naar het land van herkomst.
Subsidiair heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht om de ISD-maatregel voor de duur van 1 jaar op te leggen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op één avond schuldig gemaakt aan drie strafbare feiten. Hij heeft [slachtoffer] mishandeld door hem met een kettingslot te verwonden. Door zo te handelen, heeft verdachte aangever pijn en letsel toegebracht. Daarnaast heeft verdachte [slachtoffer] en [slachtoffer 2] angst aangejaagd door bedreigende teksten naar hen te roepen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van het Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering van 13 september 2022, opgemaakt door [jeugdrelasseringsmedew.] . Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Verdachte staat geregistreerd als stelselmatige dader en komt in aanmerking voor oplegging van een ISD-maatregel. Bijna alle leefgebieden van verdachte zijn criminogeen: huisvesting, dagbesteding, financiën, familie, vrienden, middelengebruik, psychosociaal functioneren en een pro criminele houding. Verdachte verblijft onrechtmatig in Nederland, kan daarom hier niet wonen of werken en kan ook geen aanspraak maken op sociale voorzieningen. Ook de reclassering kan vanwege de status van verdachte geen aanbod doen. Verdachte voldoet daarom aan de zachte criteria van de ISD-maatregel. De ISD-maatregel zou gericht zijn op terugkeer naar het land van herkomst. Verdachte zal daarom geplaatst worden in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD) en Vreemdeling in het Strafrecht (VRIS). Binnen deze inrichting is er voor verdachte de mogelijkheid om zich voor te bereiden op zijn terugkeer door vaardigheden aan te leren waarmee hij zich in het land van herkomst staande kan houden en door het regelen van opvang in het land van herkomst. Daarnaast biedt de ISD-VRIS ook behandelingen op het gebied van verslaving en een psychische en/of lichamelijke problematiek.
De rechtbank verenigt zich met de conclusie uit het voornoemde rapport en neemt het advies over.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte misdrijven heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 27 oktober 2022 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan de bewezenverklaarde feiten ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl de in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mede moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan.
Blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie van 27 oktober 2022 is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten. De rechtbank ziet geen reden om deze maatregel niet op te leggen. Zij zal daarom de officier van justitie op dit punt van de vordering volgen.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.

9.Afwijzing vordering voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 6 oktober 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13-113100-22, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 21 juli 2022 van de meervoudige strafkamer te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 10 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan meerdere strafbare feiten heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. Omdat de rechtbank de ISD-maatregel aan verdachte zal opleggen acht de rechtbank echter tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf niet opportuun. De vordering tot tenuitvoerlegging zal daarom worden afgewezen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 57, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 1 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 subsidiair en onder feit 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
mishandeling
Ten aanzien van feit 2 en 3:
telkens: bedreiging
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Legt op de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaar.
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13-113100-22.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.W.H.G. Loyson, voorzitter,
mrs. J. Thomas en J.B.C. Tummers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E. Willeboer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 november 2022.
Bijlage I – Tenlastelegging
[... 2]

[... 2]

[... 2]