ECLI:NL:RBAMS:2022:6737

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 september 2022
Publicatiedatum
17 november 2022
Zaaknummer
13/165295-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot de rechten van de opgeëiste persoon en de rechtsstaat in Polen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 september 2022 uitspraak gedaan op een vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW) die was ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 8 juni 2022 door de Poolse autoriteiten is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1984, is momenteel gedetineerd in Nederland en wordt beschuldigd van illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 15 september 2022, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren.

De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging overwogen, waaronder de stelling dat de overlevering geweigerd moet worden omdat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de rechtszaak die tot het vonnis heeft geleid. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de opgeëiste persoon wel degelijk op de hoogte was van de procedure en dat zijn verdedigingsrechten niet zijn geschonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft daarom besloten de overlevering toe te staan.

De uitspraak benadrukt ook de zorgen over de rechtsstaat in Polen, maar concludeert dat er geen bewijs is dat de specifieke rechtszaak van de opgeëiste persoon negatief is beïnvloed door de structurele gebreken in de Poolse rechtsorde. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij de relevante artikelen van de OLW zijn toegepast.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/165295-22
RK nummer: 22/3466
Datum uitspraak: 29 september 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 7 juli 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 8 juni 2022 door
the Regional Court in Lomza(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1984,
verblijvende op het adres: [verblijfsadres],
thans gedetineerd uit anderen hoofde in [detentieadres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 15 september 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. P. Sholeh. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. G.A. Dorsman, advocaat te Rotterdam en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
effective judgmentvan
the District Court in Zambrow(Polen) van 15 juni 2020, referentienummer II K 406/19.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaren en één maand, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog één jaar en achttien dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
De raadsman heft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd, nu er geen sprake is van een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis. De raadsman heeft een (in de Poolse taal gestelde) beslissing van de rechtbank van Zambrow overgelegd waarin zou zijn vermeld dat er sprake is van een verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 15 juni 2020 voor onbepaalde termijn. Dit is onverenigbaar met het voorliggende overleveringsverzoek, aldus de raadsman. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om aanhouding om hier nadere informatie over op te vragen.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Nog daargelaten dat de overgelegde beslissing in de Poolse taal is gesteld en reeds daarom niet kan dienen ter onderbouwing van het standpunt van de raadsman, is bij bestudering van de inhoud daarvan ter zitting (met hulp van de tolk die de opgeëiste persoon ter zitting heeft bijgestaan) niet gebleken dat aan het EAB geen voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis ten grondslag ligt. Uit de beslissing blijkt niet meer dan dat de tenuitvoerlegging van het vonnis alleen is opgeschort, omdat de opgeëiste persoon onvindbaar was voor de Poolse autoriteiten, en uitsluitend voor dat doel en de periode waarin dat het geval zou zijn. De omstandigheid dat het vonnis tijdelijk is opgeschort ontneemt aan het EAB dus niet zijn grondslag. Niet aannemelijk is geworden dat het opschorten van het vonnis naar Pools recht betekent dat het vonnis niet meer voor tenuitvoerlegging vatbaar is. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het EAB niet ingetrokken. Aldus is het EAB ook onverkort van kracht.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunten van de verdediging
De raadsman heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden geweigerd gelet op artikel 12 OLW. De opgeëiste persoon is niet verschenen bij de zitting die tot het vonnis heeft geleid en heeft geen dagvaarding in persoon ontvangen. De opgeëiste persoon heeft niet geprobeerd zich aan het proces te onttrekken of aan de betekening van de stukken. Dat betekent dat de opgeëiste persoon niet van zijn verdedigingsrechten gebruik heeft kunnen maken nu hij nooit op de hoogte is geweest dat er een proces heeft plaatsgevonden.
Standpunt van de officier van justitie
De officier heeft zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW zich voordoet, maar dat er redenen zijn om af te zien van de bevoegdheid om deze weigeringsgrond toe te passen. De opgeëiste persoon was op de hoogte van de procedure, is verhoord ten aanzien van het feit, heeft een adres afgegeven in de voorprocedure en is geïnstrueerd over de verplichting om een eventuele adreswijziging door te geven. Zijn verdedigingsrechten zijn daarom niet geschonden, aldus de officier van justitie.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. De rechtbank deelt het standpunt van de officier van justitie dat overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit het EAB en de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 22 augustus 2022 en 9 september 2022 volgt dat de opgeëiste persoon in deze strafzaak als verdachte is verhoord en schuld heeft bekend, zodat hij op de hoogte was van de verdenking. Verder is van belang dat de opgeëiste persoon blijkens de aanvullende informatie is geïnstrueerd over zijn rechten en plichten als verdachte, in het bijzonder over de wijze waarop hij bereikbaar voor justitie moest blijven. Hij is daarbij expliciet gewezen op de verplichting om eventuele adreswijzigingen door te geven en hij is gewezen op de consequenties van het niet voldoen aan deze verplichting, namelijk dat documenten gezonden aan het laatst bekende adres geacht worden juist te zijn betekend. Hij heeft deze instructie ondertekend. Blijkens de aanvullende, door de Poolse autoriteiten verstrekte informatie is er een oproep voor de zitting naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres gestuurd. De rechtbank gaat, gelet op het vertrouwensbeginsel, uit van de juistheid van deze informatie.
Hieruit volgt dat de opgeëiste persoon niet alleen op de hoogte was van de strafrechtelijke procedure, maar ook dat hij er op zijn minst rekening mee moest houden dat hij op het door hem opgegeven adres officiële correspondentie over (het vervolg van) die procedure kon ontvangen. Gelet op deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat overlevering een schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt, omdat hij, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces dat tot zijn veroordeling heeft geleid, op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie. De opgeëiste persoon is immers naar Nederland vertrokken en gesteld noch gebleken is dat hij een adreswijziging heeft doorgegeven aan de Poolse autoriteiten.

4.Strafbaarheid: feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.Artikel 11 OLW; Poolse rechtsstaat

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [1]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [2]

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Lomza(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.M.L.A.T. Doll, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en R.J. Bartels, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.A. Potters, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 29 september 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.. Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
2.. Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (