ECLI:NL:RBAMS:2022:6733

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 september 2022
Publicatiedatum
17 november 2022
Zaaknummer
13/117901-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9 OLW

Op 19 september 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Onderzoeksrechter van de Rechtbank van Eerste Aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde, België. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 23 juni 2022 en betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, geboren in 1995, die op dat moment gedetineerd was. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op openbare zittingen op 3 augustus en 15 september 2022, waarbij de officier van justitie en de raadsvrouw van de opgeëiste persoon aanwezig waren.

Tijdens de zittingen heeft de raadsvrouw betoogd dat de overlevering geweigerd moet worden op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, OLW, omdat de feiten deels overeenkomen met de tenlastelegging in Nederlandse strafzaken. De officier van justitie heeft echter gesteld dat het EAB niet ziet op Nederlandse strafzaken en dat de Belgische autoriteiten hebben bevestigd dat de opgeëiste persoon niet zal worden vervolgd voor de feiten die in Nederland hebben plaatsgevonden. De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen overwogen en geconcludeerd dat er geen sprake is van een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9 OLW.

De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in België beoordeeld en vastgesteld dat er geen reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon na overlevering. Gezien de geboden garanties van de Belgische autoriteiten, heeft de rechtbank besloten dat de overlevering kan plaatsvinden. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij de relevante wetsartikelen zijn toegepast en de beslissing is genomen in aanwezigheid van de griffier. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/117901-22
RK nummer: 22/3287
Datum uitspraak: 19 september 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 23 juni 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 11 mei 2022 door de Onderzoeksrechter van de Rechtbank van Eerste Aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
thans gedetineerd in [detentieadres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 3 augustus 2022
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 3 augustus 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. P.R.L.V.M. Kruik, advocaat te ‘s-Gravenhage.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Tussenuitspraak 17 augustus 2022
De rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 17 augustus 2022 het onderzoek heropend en voor onbepaalde tijd geschorst om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen een aantal vragen voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit, gelet op artikel 9 OLW.
Zitting 15 september 2022
De behandeling van de vordering is, met toestemming van partijen in gewijzigde samenstelling, voortgezet op de openbare zitting van 15 september 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. P.R.L.V.M. Kruik te ’s-Gravenhage.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij in ieder geval de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak 17 augustus 2022

De rechtbank verwijst naar haar tussenuitspraak van 17 augustus 2022. Hierin heeft de rechtbank de grondslag van het EAB, de inhoud van het EAB, de strafbaarheid van de feiten, de terugkeergarantie en artikel 13 OLW al beoordeeld. De overwegingen met betrekking tot deze onderwerpen dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9 OLW

Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft ook na voorzetting van het onderzoek betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, OLW. De raadsvrouw stelt dat de feiten nog altijd deels dezelfde zijn als de tenlastelegging in Nederlandse strafzaken, waarin de opgeëiste persoon verdachte is. Hoewel de Belgische autoriteiten hebben aangeven dat de opgeëiste persoon niet zal worden vervolgd voor een aantal Nederlandse feiten, kan niet zonder meer van die garantie worden uitgegaan. Het is volgens de raadsvrouw bovendien de vraag of deze garantie wel kan en zal worden nageleefd, temeer nu het bij vervolging voor deelname aan een criminele organisatie moeilijk is een onderscheid te maken tussen de feiten in Nederland en België. De raadsvrouw verzoekt de rechtbank daarom de overlevering te weigeren op grond van artikel 9, eerste lid, sub a, OLW.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat nu voldoende duidelijk is geworden dat het EAB niet ziet op de Nederlandse strafzaken. De Belgische autoriteiten hebben expliciet aangegeven dat zij de opgeëiste persoon niet zullen gaan vervolgen voor de feiten die in Nederland hebben plaatsgevonden. De officier van justitie verzoekt de rechtbank om de overlevering toe te staan.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de Belgische substituut-procureur des Konings, in antwoord op de door de rechtbank gestelde vraag over de mogelijke vervolging voor dezelfde feiten in Nederland en België, bij e-mail van 29 augustus 2022 het volgende heeft geschreven:
Gelet op de Tussenuitspraak dd. 17 augustus 2022 van de Rechtbank Amsterdam (…)
Bevestigt mijn Ambt dat [opgeëiste persoon] ([geboortedag]1995) in het kader van onderhavig dossier in Belgiënietzal worden vervolgd voor de volgende feiten, die deel uitmaken van de in Nederland afgesloten en door het verzoek van de Officier van Justitie te Amsterdam geviseerde, dossiers:
  • informaticacriminaliteit en witwassen te Zoetermeer (NL) op 30 mei 2018;
  • witwassen van een bedrag van 2.200,95 EUR te Amsterdam (NL) op 25 oktober 2019;
  • witwassen van een bedrag van 16.695,00 EUR, een ketting met nieuwwaarde 7.345,00 EUR en een armband met nieuwwaarde 500,00 EUR te 's-Gravenhage (NL) op 27 november 2021.

Vermits [opgeëiste persoon] ([geboortedag]1995) in Nederland nog niet eerder werd vervolgd, veroordeeld, vrijgesproken of buiten vervolging gesteld voor feiten van lidmaatschap van een criminele organisatie, bevestigt mijn Ambt dat wij, voor wat betreft de verdenking van lidmaatschap van een vereniging van misdadigers, nog steeds de overlevering van betrokkene vragen voor de volledige pleegperiode zoals vermeld in het Europees Aanhoudingsbevel dd. 11 mei 2022.

Op grond van deze garantie, en gezien de informatie die de rechtbank heeft ontvangen over de feiten ten aanzien waarvan in Nederland strafvervolging gaande is, komt de rechtbank tot het oordeel dat van een situatie als bedoeld in artikel 9, lid 1, sub a, OLW geen sprake is. De omstandigheid dat de opgeëiste persoon in België wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie die zou opereren in meerdere landen, maakt dit niet anders. Dit is immers mede afhankelijk van het feitencomplex dat aan de verdenking van deelname aan een criminele organisatie ten grondslag wordt gelegd. De rechtbank vertrouwt erop dat een en ander zoals toegezegd op een juiste wijze in het Belgische strafrechtelijk onderzoek wordt betrokken. Het verweer wordt verworpen.

5.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden in België

Bij uitspraak van 22 juni 2021 [1] heeft de rechtbank geconcludeerd dat in België een reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling voor gedetineerden die terecht komen in een instelling waar sprake is van zogeheten ‘grondslapers’ waardoor de minimale persoonlijke ruimte van 3 m2 in een meerpersoonscel niet meer is gewaarborgd, alsmede waar sprake is van niet-afgeschermde toiletten in meerpersoonscellen. De detentie-instellingen waarvan hier sprake is, zijn: Antwerpen, Gent, Brugge, Oudenaarde, Hasselt, Dendermonde en Mechelen.
De
General Counsellorbij het
Directorate General Legislation, Fundamental Rights and Freedomsheeft bij brief van 9 september 2021, die in het dossier van de opgeëiste persoon is gevoegd, de volgende algemene garantie gegeven:
“Als algemene regel, kunnen in België de volgende algemene waarborgen gegeven worden bij een overlevering in het kader van de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel:
- De overgeleverde persoon zal in een cel worden opgesloten waarvan de oppervlakte en de inrichting beantwoordt aan de normen van het CPT van de Europese Raad (minimum 3m2). Dit zowel wanneer hij alleen verblijft in een cel als wanneer hij een daarvoor aangepaste en grotere cel deelt met een andere persoon.
- De sanitaire blokken, doorgaans voorzien van een wasbak en toilet, zijn afgescheiden van de rest van de cel door een muur of door een scherm. Soms is er ook een douche voorzien. In dat geval is het sanitair complex afgescheiden van de rest van de cel.”
Eerder in deze brief wordt ten aanzien van gevangenissen waar gedetineerden op een extra matras slapen, ofwel waar de ‘grondslapers-problematiek’ zich voordoet, over de celruimte en de sanitaire blokken de volgende opmerking gemaakt:
“Bovendien garanderen wij dat in de gevangenissen waarin dit fenomeen zich voordoet, er zal op toegezien worden dat de overgeleverden niet zullen worden opgesloten in een dergelijke afdeling zodat de overgeleverde personen ten minste over 3m2 personal space beschikken exclusief de sanitaire blokken.”
In haar uitspraak van 7 oktober 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:5759) heeft de rechtbank overwogen dat de hiervoor genoemde brief van de Belgische autoriteiten van 9 september 2021 in elke overleveringszaak geldig is, zoals de Belgische autoriteiten in bedoelde brief hebben bevestigd, en dat het om die reden niet noodzakelijk is dat voor elke individuele opgeëiste persoon een detentiegarantie wordt opgevraagd.
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in de hiervoor genoemde garantie. [2] De rechtbank is, gelet op deze toezeggingen van de Belgische autoriteiten, van oordeel dat er voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling. De detentieomstandigheden staan niet aan overlevering in de weg.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Onderzoeksrechter van de Rechtbank van Eerste Aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde (België) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.M.L.A.T. Doll, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en R.J. Bartels, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.A. Potters, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 19 september 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

2.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak