ECLI:NL:RBAMS:2022:6732

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 september 2022
Publicatiedatum
17 november 2022
Zaaknummer
13/151456-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel van Italië

Op 22 september 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Italië op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 30 juni 2022, en het EAB was uitgevaardigd door de rechtbank van Brescia op 28 maart 2022. De opgeëiste persoon, geboren in Albanië in 1982, was gedetineerd in Nederland en had geen vaste woon- of verblijfplaats. Tijdens de openbare zitting op 15 september 2022 werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en werd hij bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. G. Akaröz.

De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van de officier van justitie beoordeeld, waarbij de raadsvrouw aanvoerde dat de procedure niet correct was gevolgd. De rechtbank oordeelde echter dat de opgeëiste persoon op 30 juni 2022 op de juiste wijze was aangehouden en dat er geen gronden waren om de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren. De rechtbank heeft ook de inhoud van het EAB beoordeeld en vastgesteld dat het voldoende informatie bevatte over de strafbare feiten waarvoor de overlevering werd verzocht, inclusief de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij een georganiseerde drugshandel.

Daarnaast heeft de rechtbank de detentieomstandigheden in Italië onderzocht en geconcludeerd dat er geen reëel gevaar bestond voor een onmenselijke behandeling van de opgeëiste persoon bij overlevering. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat het EAB voldeed aan de wettelijke eisen en dat er geen weigeringsgronden waren. De overlevering werd toegestaan, en de rechtbank heeft de beslissing op 22 september 2022 uitgesproken, waarbij werd opgemerkt dat er geen gewoon rechtsmiddel openstond tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/151456-22
RK nummer: 22/3505
Datum uitspraak: 22 september 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 30 juni 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 28 maart 2022 door de rechtbank van Brescia (Italië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Albanië) op [geboortedag] 1982,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieadres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 15 september 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. G. Akaröz, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Albanese taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Albanese nationaliteit heeft.

3.Ontvankelijkheid van de officier van justitie

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat de opgeëiste persoon op 17 juni 2022 is medegedeeld dat hij werd aangehouden in verband met het EAB, maar dat toen aan hem geen informatie is verstrekt over het EAB en zijn rechten in dat verband. Er is toen een vuurwapen aangetroffen en hij is toen alleen daarover gehoord en alleen daarvoor aangehouden. Pas dertien dagen later, op 30 juni 2022, is de opgeëiste persoon uiteindelijk aangehouden voor het EAB en is hem de bedoelde informatie verstrekt. Dit had al eerder moeten gebeuren. Zodoende is niet de juiste procedure gevolgd en is er niet voldaan aan de vereisten van artikel 17, derde lid, OLW. Het was voor de opgeëiste persoon te onduidelijk waarvoor hij nu werd aangehouden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank volgt de raadsvrouw niet in haar betoog. Uit het dossier blijkt dat de opgeëiste persoon op 30 juni 2022 is aangehouden op voet van artikel 21 lid 1 OLW. Niet in geschil is dat hij toen ook de in artikel 17 lid 3 OLW ontvangen informatie heeft ontvangen. Er zijn geen gronden om deze aanhouding onrechtmatig te achten. Voor een niet-ontvankelijk verklaring van de officier van justitie bestaat geen grond. Dat eerder reeds aanleiding was gerezen om de opgeëiste persoon (voorlopig) aan te houden op voet van artikel 17 OLW, maar deze aanhouding niet is doorgezet, omdat bij de opgeëiste persoon een vuurwapen werd aangetroffen en hij uiteindelijk enkel hiervoor is aangehouden en in voorlopige hechtenis is genomen, maakt dit niet anders.

4.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een bevel tot toepassing van persoonlijke beschermingsmaatregelen nr. 14547/2019 R.G. N.R. en nr. 13737/2021 R.G. G.I.P., uitgevaardigd op 03.02.2022 door de Rechtbank van Brescia.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Italiaans recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
4.1
Genoegzaamheid
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw voert aan dat het EAB niet voldoet aan de eisen van artikel 2, tweede lid, aanhef en onder e OLW en daarom als ongenoegzaam moet worden aangemerkt. Er wordt geen uitvoerbaar vonnis genoemd, er worden geen tijdstippen genoemd en er is een te ruime periode vermeld. Daarnaast is niet vermeld wat de exacte plaats of plaatsen zijn geweest waar de feiten zouden zijn begaan. Ook kan de opgeëiste persoon de strafbare feiten niet hebben gepleegd en is onderdeel D van het EAB niet ingevuld, waardoor de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de procedure. Verder heeft de opgeëiste persoon eerder in Italië vastgezeten in de periode die ook in het EAB staat.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de feiten, pleegplaats en pleegdatum genoegzaam zijn omschreven en dat de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon voldoende duidelijk is. Het EAB voldoet daarmee aan de vereisten.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
Naar het oordeel van de rechtbank is hier aan voldaan. Zoals hiervoor reeds vermeld, wordt de overlevering gevraagd ten behoeve van een strafrechtelijk onderzoek. Dat geen uitvoerbaar vonnis wordt genoemd, is dan ook juist, evenzeer als de omstandigheid dat onderdeel D niet is ingevuld. Uit het EAB blijkt verder dat de feiten zoals omschreven in onderdeel e) van het EAB zien op deelname aan een georganiseerd verband dat zich bezig houdt met grootschalige internationale drugshandel in de periode van september 2019 tot oktober 2020 en in de periode tussen november 2019 en januari 2020 in Antegnate en de provincie Bergamo in Italië en andere Italiaanse steden. Daarnaast zou de opgeëiste persoon zich hebben bezig gehouden met de verkoop van verdovende middelen in de provincie Bergamo. De rechtbank is van oordeel dat op basis van deze omschrijving voldoende duidelijk is waarvoor de overlevering van de opgeëiste persoon wordt verzocht, van welke feiten hij wordt verdacht en wat de mate van betrokkenheid bij de feiten is. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat sprake is van een (lopend) strafrechtelijk onderzoek en niet van een veroordeling. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de feiten genoegzaam zijn omschreven en dat het specialiteitsbeginsel voldoende is gewaarborgd.
De rechtbank merkt in dit kader nog op dat artikel 2 OLW niet de eis stelt dat wordt verduidelijkt waarop de verdenking is gebaseerd en dat eventuele bewijsverweren in geval van overlevering pas aan de orde kunnen komen in de Italiaanse strafprocedure. De overleveringsrechter treedt niet in de beoordeling van de gronden van de verdenking.
Voor zover de opgeëiste persoon een onschuldverweer heeft willen voeren, merkt de rechtbank op dat hij zijn onschuld niet tijdens het verhoor ter zitting heeft aangetoond. De onschuldbewering kan reeds om die reden niet leiden tot weigering van de overlevering.
De rechtbank verwerpt het verweer.
Voor zover de opgeëiste persoon, dan wel zijn raadsvrouw namens hem, een ne bis in idem verweer had willen voeren, is door het enkele feit dat de opgeëiste persoon reeds eerder in Italië heeft vastgezeten in de betrokken periode, niet gebleken dat er sprake is van een van de situaties van artikel 9 OLW.

5.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vierde lid en artikel 10, vijfde lid van de Opiumwet.

6.Detentieomstandigheden in Italië

Ten aanzien van een aantal Italiaanse penitentiaire inrichtingen heeft de rechtbank een algemeen reëel gevaar van schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie aangenomen. [1]
De rechtbank verwijst naar haar uitspraak van 30 maart 2021 [2] , waarin als volgt is overwogen:
De rechtbank is verder van oordeel dat het inmiddels voldoende vaststaat dat de brieven van 2 en 4 maart 2020 inhoudende een algemene detentiegarantie in elke overleveringszaak geldig zijn, zoals de Italiaanse autoriteiten in bedoelde brieven hebben bevestigd. De rechtbank acht het niet langer noodzakelijk dat voor elke individuele opgeëiste persoon een bevestiging wordt gevraagd bij de Italiaanse autoriteiten.
De rechtbank is van oordeel dat uit de brieven van 2 en 4 maart 2020 kan worden afgeleid dat voor de opgeëiste persoon in geval van overlevering geen reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling, omdat is gegarandeerd dat hij niet in een van de zestien detentiecentra zal worden geplaatst waar volgens de rechtbank een dergelijk gevaar bestaat. [3] De detentieomstandigheden vormen daarom geen beletsel voor de overlevering.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2 en 10 Opiumwet en 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de rechtbank van Brescia (Italië) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.M.L.A.T. Doll, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en R.J. Bartels, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.A. Potters, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 22 september 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rechtbank Amsterdam 24 december 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:10053.
2.Rechtbank Amsterdam 30 maart 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:1804.
3.Rechtbank Amsterdam 13 januari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:39.