ECLI:NL:RBAMS:2022:668

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 februari 2022
Publicatiedatum
17 februari 2022
Zaaknummer
13/752336-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden en verjaring

Op 9 februari 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Landelijk Parket Dimitrovgrad in Bulgarije. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 9 december 2021. De opgeëiste persoon, geboren in 1977 in Bulgarije, was gedetineerd in Nederland en werd vertegenwoordigd door zijn raadsman tijdens de zitting op 26 januari 2022. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de relevante juridische gronden voor de overlevering beoordeeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) niet van toepassing is, omdat de opgeëiste persoon in hoger beroep was vertegenwoordigd door een gemachtigd advocaat. Daarnaast is de rechtbank ingegaan op de verjaringstermijn zoals bedoeld in artikel 9 OLW, waarbij de raadsman aanvoerde dat de verjaringstermijn was verstreken. De rechtbank oordeelde echter dat de verjaring naar het recht van de uitvaardigende lidstaat geen weigeringsgrond is en dat de informatie van de uitvaardigende autoriteit voldoende was om aan te nemen dat de verjaringstermijn correct was vastgesteld.

Wat betreft de detentieomstandigheden in Bulgarije, heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon, op basis van informatie van het European Committee for the Prevention of Torture (CPT). De rechtbank heeft geconcludeerd dat de opgeëiste persoon in de detentie-instelling in Bulgarije zal beschikken over voldoende ruimte en faciliteiten, en dat de overlevering kan worden toegestaan. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering van de opgeëiste persoon toe te staan, omdat er geen weigeringsgronden waren die zich daartegen verzetten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752336-21
RK nummer: 21/6573
Datum uitspraak: 9 februari 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 9 december 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 23 januari 2019 door het Landelijk Parket Dimitrovgrad (Bulgarije) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Bulgarije) op [geboortedag] 1977,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [detentieadres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 26 januari 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon – aanwezig via een videoverbinding – is bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.P.G. van der Weide, advocaat te Amsterdam – aanwezig via een telefonische verbinding – en door een tolk in de Bulgaarse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Bulgaarse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van de Regionale rechtbank van Dimitrovgrad (nr. 91/11.11.2014, strafzaak nr. 90/2014), bevestigd bij beschikking door de Arrondissementsrechtbank van Haskovo (nr. 16/03.02.2015, strafzaak nr. 704/2014), in kracht van gewijsde gegaan op 3 februari 2015.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 12 maanden, door de opgeëiste persoon nog geheel te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde beschikking.
Deze beschikking betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Uit het EAB, in samenhang gelezen met de aanvullende informatie ontvangen van
ProsecutorPalhutev op 20 januari 2022, blijkt dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beschikking van de Arrondissementsrechtbank van Haskovo heeft geleid.
Uit de aanvullende informatie van 20 januari 2022 blijkt echter dat de opgeëiste persoon zelf hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van de Regionale rechtbank van Dimitrovgrad en dat hij tijdens de procedure in hoger beroep is vertegenwoordigd door een gemachtigd advocaat. Aldus heeft de omstandigheid zoals genoemd in artikel 12, onder b OLW zich voorgedaan. De weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 12 OLW is niet van toepassing.

4.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder f OLW

Standpunt van de raadsman
De verjaringstermijn voor tenuitvoerlegging van de straf is verstreken op 3 februari 2020, te weten vijf jaren na de datum waarop het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in de aanvullende informatie van 20 januari 2022 aangegeven dat de verjaringstermijn afloopt op 3 augustus 2022. Dit betekent dat de verjaringstermijn zou moeten zijn gestuit, maar uit het EAB blijkt niet waaruit die stuitingshandeling zou hebben bestaan. Omdat op basis van het EAB niet kan worden vastgesteld dat er een stuitingshandeling heeft plaatsgevonden, heeft de raadsman de rechtbank primair verzocht de overlevering te weigeren. Subsidiair heeft de raadsman de rechtbank verzocht om aanvullende informatie te vragen inzake de stuiting van de verjaring.
Standpunt van de officier van justitie
Artikel 9, eerste lid, onder f OLW is niet van toepassing omdat geen sprake is van een feit terzake waarvan naar Nederlands recht rechtsmacht kon worden uitgeoefend. Verjaring naar het recht van de uitvaardigende lidstaat is geen weigeringsgrond. De rechtbank dient erop te vertrouwen dat het feit waarvoor de overlevering van de opgeëiste persoon wordt verzocht nog niet is verjaard. In het EAB en in de aanvullende informatie van 20 januari 2022 is aangegeven dat het feit verjaart op 3 augustus 2022. Waaruit de stuitingshandeling precies heeft bestaan hoeft niet nader onderzocht te worden. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de overlevering toe te staan.
Oordeel van de rechtbank
Verjaring naar het recht van de uitvaardigende lidstaat is geen weigeringsgrond. Het toesturen van het EAB door de uitvaardigende justitiële autoriteit impliceert dat deze autoriteit bij haar beoordeling of de overlevering nog steeds gewenst is ook de verjaring naar het recht van haar lidstaat heeft beoordeeld. [1] Niettemin moet overlevering achterwege blijven, indien na de uitvaardiging van het EAB de aan dat EAB ten grondslag liggende nationale rechterlijke beslissing niet meer voor tenuitvoerlegging vatbaar is vanwege verjaring. De rechtbank gaat er op grond van het vertrouwensbeginsel vanuit dat de verjaringsdatum die de uitvaardigende justitiële autoriteit in het EAB en de aanvullende informatie heeft vermeld, te weten 3 augustus 2022, juist is. Er is geen grond om daar aan te twijfelen en de rechtbank is er niet toe gehouden de wijze waarop deze datum door de uitvaardigende justitiële autoriteiten is vastgesteld nader te onderzoeken. Het verweer van de raadsman wordt verworpen. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het opvragen van nadere informatie hieromtrent.

6.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden

De rechtbank heeft op grond van het
Public statementvan het
European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(hierna: CPT) van 26 maart 2015 geoordeeld dat in het algemeen een reëel gevaar bestaat dat personen die in Bulgarije zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. [2] Bij uitspraak van 11 februari 2020 (ECLI:NL:RBAMS:2020:1097) heeft de rechtbank geoordeeld dat het CPT-rapport van 4 mei 2018, naar aanleiding van bezoeken tussen 25 september 2017 en 6 oktober 2017, niet tot een ander oordeel leidt.
Bij brief van 6 januari 2022 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit meegedeeld dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering zal worden geplaatst in
Stara Zagoraen is uitgebreide informatie verstrekt over de omstandigheden in deze instelling. De brief bevat onder meer de volgende informatie:
De voorwaarden in de gevangenis voldoen aan de minimale Europese standaardvereisten en de daar geplaatste personen zijn niet onderworpen aan onmenselijke of vernederende bestraffingen in de zin van art. 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden. Overeenkomstig art. 43, lid 3 van de Wet betreffende de strafuitvoering en de detentie mag de woonoppervlakte van een gedetineerde niet kleiner zijn dan 4m2. Per 04/01/2022 zijn in de gevangenis van Stara Zagora 329 gedetineerden geplaatst en de beschikbare capaciteit bij 4m2 is voor 406 personen. De personen die in de gevangenis van Stara Zagora als gevolg van de uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel worden geplaatst, komen in een slaapruimte terecht die volledig voldoet aan de voorwaarden, gesteld in art. 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden en in art. 43 van de Wet betreffende de strafuitvoering en de detentie. Ze beschikken namelijk over minstens 4m2 woonoppervlakte met alle nodige meubels en een aparte sanitaire voorziening.
Met deze garantie is gegarandeerd dat de opgeëiste persoon in de detentie-instelling
Stara Zagorain Bulgarije de beschikking zal hebben over individuele celruimte van minimaal 4 m2, daarbij de sanitaire voorzieningen niet inbegrepen. Het aantal gedetineerden in deze instelling is lager dan de capaciteit. Voorts volgt uit de brief dat dagelijks de gelegenheid wordt geboden naar buiten te gaan en dat gedetineerden gebruik kunnen maken van sportfaciliteiten en een bibliotheek. Tot slot is vermeld dat preventieve maatregelen zijn genomen in verband met corona.
De rechtbank acht deze informatie voldoende om te kunnen oordelen dat voor de opgeëiste persoon geen reëel gevaar bestaat dat hij onmenselijk of vernederend zal worden behandeld.
Gelet op het voorgaande staat artikel 11 OLW niet in de weg aan het toestaan van de overlevering van de opgeëiste persoon.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 300 en 304 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het Landelijk Parket Dimitrovgrad (Bulgarije) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. M.E.M. James-Pater en J.A.A.G. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Dijk, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 9 februari 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rechtbank Amsterdam 5 oktober 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:7307
2.Zie het arrest Aranyosi en Căldăraru, HvJ EU 5 april 2016, ECLI:EU:C:2016:198, punten 88-90, en o.a. Rechtbank Amsterdam 28 november 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:1269.