3.1.1Het vonnis met zaaknummer VII K 1071/18 en het arrest met zaaknummer VII Ka 405/20
Als een strafprocedure meer instanties heeft omvat en tot opeenvolgende beslissingen heeft geleid, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis lid 1 Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover bij die laatste beslissing definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld.
De rechtbank kan in dit geval niet met zekerheid vaststellen dat in hoger beroep definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de opgeëiste persoon en de aan hem opgelegde straf, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. Om die reden kan de rechtbank niet vaststellen of het vonnis in eerste aanleg en/of het arrest in hoger beroep onder de reikwijdte van artikel 12 OLW valt. De rechtbank zal daarom zowel de procedure in eerste aanleg als in hoger beroep aan artikel 12 OLW toetsen.
Uit de aanvullende informatie van 2 september 2022 (met daarbij het ten aanzien van rubriek D) aangepaste EAB) blijkt het volgende:
in rubriek D) van het EAB:
(…)
X] The requested person appeared in person at the trial resulting in the decision.
(…)
c. being aware of the scheduled trial, the person had given a mandate to a legal counsellor, who was either appointed by the person concerned or by the State, to defend him or her at the trial, and was indeed defended by that counsellor at the trial;
(…)
[opgeëiste persoon] was present in person at the first main hearing and he was advised in person of the date for the next hearing and, besides, he was represented by a public defender, Bartosz Bochenski, attorney at law, who defended him throughout the trial which ended with a guilty verdict and who filed an appeal against it and then represented [opgeëiste persoon] before the appeals court.
in de aanvullende informatie:
(…)
2. At the hearing on September 14, 2020, in the Circuit Court of Zielona Góra, [opgeëiste persoon] was defended by a public defender, Agnieszka Piçtak, trainee solicitor, substituting Bartosz Bochenski, attorney at law, appointed at [opgeëiste persoon] ' s request.
3. [opgeëiste persoon] was not given the summons 'into his hands' in respect of the above-mentioned hearing. The summons, indicating the date and place of the hearing, was considered served on him effectively since it had been delivered to the address he had indicated for service of process. He had failed to pick it up and it was returned to the court as "not called for" despite two notices.
4. The summons, indicating the date and place of the hearing (on September 14, 2020), was considered served on him effectively since it had been delivered to the address he had indicated for service of process. He had failed to pick it up and it was returned to the court as "not called for" despite two notices. Earlier, he was advised by the court of the obligation imposed on him to inform the court of any change of address and of the penalties for failing to do so. While interviewed as a suspect on September 14, 2018, [opgeëiste persoon] was handed a written instruction advising him of the above-mentioned obligation - the receipt of which he confirmed with his signature.
(…)
6. The appeal against the judgment of February 19, 2020, by the District Court of Zielona Góra, ref. no. VII K 1071/18, was lodged by [opgeëiste persoon] 's public defender, Bartosz Bochenski, attorney at law.
3.1.3Het arrest met zaaknummer VII Ka 405/20
Ten aanzien van het arrest heeft de raadsman, zakelijk weergegeven, bepleit dat de opgeëiste persoon geen weet had van de procedure in hoger beroep. Bovendien zou de opgeëiste persoon de aanwezige advocaat tijdens de procedure in hoger beroep niet hebben gemachtigd hem ter zitting te verdedigen.
De officier van justitie ziet geen reden om de overlevering op grond van artikel 12 OLW niet toe te staan. Primair blijkt uit de aanvullende informatie verkregen van de Poolse autoriteiten op 2 september 2022 dat tijdens de procedure in hoger beroep een waarnemer van de advocaat aanwezig was. Volgens de officier van justitie is er sprake van een situatie als bedoeld in artikel 12, onder b, van de OLW als de verdediging is gevoerd door een waarnemer van de door de opgeëiste persoon gemachtigde advocaat. Subsidiair moet er worden afgezien van toepassing van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW. De opgeëiste persoon heeft een adres opgegeven en is geïnstrueerd over de verplichting om een eventuele adreswijziging door te geven.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen op het proces dat tot het arrest met zaaknummer VII Ka 405/20 heeft geleid en dat er zich - kort gezegd - geen van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. Hoewel uit de aanvullende informatie blijkt dat de opgeëiste persoon tijdens de procedure in hoger beroep is verdedigd door een waarnemer van de advocaat, welke advocaat de opgeëiste persoon tijdens de procedure in eerste aanleg tevens heeft bijgestaan, constateert de rechtbank dat niet blijkt dat sprake is van een machtiging van deze advocaat (dan wel de waarnemer) door de opgeëiste persoon om hem tijdens de procedure in hoger beroep ter zitting te verdedigen.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Zoals hiervoor is overwogen, is in het EAB vermeld dat de opgeëiste persoon aanwezig is geweest en door een door hem gemachtigd advocaat is vertegenwoordigd bij het proces in eerste aanleg en zodoende op de hoogte was van de lopende procedure. De door de opgeëiste persoon gemachtigde advocaat heeft hoger beroep ingesteld; de rechtbank gaat er daarom van uit dat de opgeëiste persoon hiervan op de hoogte was en hij dus wist dat een procedure in hoger beroep zou volgen. Uit de aanvullende informatie blijkt verder dat de opgeëiste persoon is verhoord als verdachte op 14 september 2018. Hij is toen geïnstrueerd dat hij de autoriteiten van elke adreswijziging op de hoogte moest brengen, alsook wat de consequenties zouden zijn als hij dat niet zou doen. Deze instructie heeft hij persoonlijk ondertekend. De opgeëiste persoon heeft een adres opgegeven en de oproeping voor de behandeling van het hoger beroep is naar dit adres gestuurd.
Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de verdenking, de strafprocedure in eerste aanleg en in hoger beroep, alsmede dat hij er rekening mee moest houden dat hij daarover officiële correspondentie zou ontvangen op het adres dat hij had opgegeven.
De rechtbank is van oordeel dat de opgeëiste persoon in deze omstandigheden in staat is gesteld gebruik te maken van zijn verdedigingsrechten en dat kan worden aangenomen dat hij (stilzwijgend) afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces dat tot het arrest heeft geleid. De rechtbank ziet hierin aanleiding om af te zien van de bevoegdheid om de overlevering te weigeren.