ECLI:NL:RBAMS:2022:6566

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 november 2022
Publicatiedatum
13 november 2022
Zaaknummer
13/202846-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een persoon aan Polen op basis van een Europees Aanhoudingsbevel

Op 10 november 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 15 augustus 2022 en betreft een vrijheidsstraf van zes maanden die aan de opgeëiste persoon was opgelegd door het District Court of Zielona Góra. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon juist is en dat hij de Poolse nationaliteit heeft. Tijdens de zittingen was de opgeëiste persoon bijgestaan door zijn raadsman, mr. R. Delgado, en de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern, was aanwezig.

De rechtbank heeft de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep beoordeeld aan de hand van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank concludeert dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De opgeëiste persoon was aanwezig bij de eerste zitting en was vertegenwoordigd door een advocaat. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen individuele reële gevaren zijn voor een eerlijk proces in Polen, ondanks de structurele gebreken in de Poolse rechtsorde. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, omdat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en er geen andere belemmeringen waren voor de overlevering.

De rechtbank heeft in haar beslissing de relevante artikelen van de OLW genoemd en heeft geconcludeerd dat de overlevering van de opgeëiste persoon aan Polen kan plaatsvinden voor het feit zoals omschreven in het EAB. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/202846-22
RK nummer: 22/3840
Datum uitspraak: 10 november 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 15 augustus 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 15 juni 2022 door
the Circuit Court of Zielona Góra(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1970,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in Detentiecentrum [plaats detentie] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 11 oktober 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman mr. R. Delgado, advocaat te Rotterdam. De zaak is op verzoek van de raadsman aangehouden, omdat de opgeëiste persoon wel ter zitting aanwezig wilde zijn ondanks dat hij de afstandsverklaring had getekend.
De rechtbank heeft de behandeling, met instemming van partijen, in gewijzigde samenstelling hervat op de openbare zitting van 3 november 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. R. Delgado, advocaat te Rotterdam, en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een:
Judgement of February 19, 2020, by the District Court of Zielona Góra, upheld on September 14, 2020, by the Circuit Court of Zielona Góra, ref. no. VII Ka 405/20.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 6 maanden, door de opgeëiste persoon nog geheel te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
3.1.1
Het vonnis met zaaknummer VII K 1071/18 en het arrest met zaaknummer VII Ka 405/20
Als een strafprocedure meer instanties heeft omvat en tot opeenvolgende beslissingen heeft geleid, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis lid 1 Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover bij die laatste beslissing definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. [1]
De rechtbank kan in dit geval niet met zekerheid vaststellen dat in hoger beroep definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de opgeëiste persoon en de aan hem opgelegde straf, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. Om die reden kan de rechtbank niet vaststellen of het vonnis in eerste aanleg en/of het arrest in hoger beroep onder de reikwijdte van artikel 12 OLW valt. De rechtbank zal daarom zowel de procedure in eerste aanleg als in hoger beroep aan artikel 12 OLW toetsen.
Uit de aanvullende informatie van 2 september 2022 (met daarbij het ten aanzien van rubriek D) aangepaste EAB) blijkt het volgende:
in rubriek D) van het EAB:
(…)
X] The requested person appeared in person at the trial resulting in the decision.
(…)
c. being aware of the scheduled trial, the person had given a mandate to a legal counsellor, who was either appointed by the person concerned or by the State, to defend him or her at the trial, and was indeed defended by that counsellor at the trial;
(…)
[opgeëiste persoon] was present in person at the first main hearing and he was advised in person of the date for the next hearing and, besides, he was represented by a public defender, Bartosz Bochenski, attorney at law, who defended him throughout the trial which ended with a guilty verdict and who filed an appeal against it and then represented [opgeëiste persoon] before the appeals court.
in de aanvullende informatie:
(…)
2. At the hearing on September 14, 2020, in the Circuit Court of Zielona Góra, [opgeëiste persoon] was defended by a public defender, Agnieszka Piçtak, trainee solicitor, substituting Bartosz Bochenski, attorney at law, appointed at [opgeëiste persoon] ' s request.
3. [opgeëiste persoon] was not given the summons 'into his hands' in respect of the above-mentioned hearing. The summons, indicating the date and place of the hearing, was considered served on him effectively since it had been delivered to the address he had indicated for service of process. He had failed to pick it up and it was returned to the court as "not called for" despite two notices.
4. The summons, indicating the date and place of the hearing (on September 14, 2020), was considered served on him effectively since it had been delivered to the address he had indicated for service of process. He had failed to pick it up and it was returned to the court as "not called for" despite two notices. Earlier, he was advised by the court of the obligation imposed on him to inform the court of any change of address and of the penalties for failing to do so. While interviewed as a suspect on September 14, 2018, [opgeëiste persoon] was handed a written instruction advising him of the above-mentioned obligation - the receipt of which he confirmed with his signature.
(…)
6. The appeal against the judgment of February 19, 2020, by the District Court of Zielona Góra, ref. no. VII K 1071/18, was lodged by [opgeëiste persoon] 's public defender, Bartosz Bochenski, attorney at law.
3.1.2
Het vonnis met zaaknummer VII K 1071/18
Volgens het EAB is de opgeëiste persoon in persoon verschenen op de eerste terechtzitting en aldaar in persoon op de hoogte gesteld van de datum van de volgende zitting. Daarnaast werd hij op beide zittingen vertegenwoordigd door een door hem gemachtigd advocaat. De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW is daarom niet aan de orde ten aanzien van het vonnis in eerste aanleg, nu de omstandigheden als bedoeld in artikel 12, onder a en b, OLW zich voordoen.
3.1.3
Het arrest met zaaknummer VII Ka 405/20
Ten aanzien van het arrest heeft de raadsman, zakelijk weergegeven, bepleit dat de opgeëiste persoon geen weet had van de procedure in hoger beroep. Bovendien zou de opgeëiste persoon de aanwezige advocaat tijdens de procedure in hoger beroep niet hebben gemachtigd hem ter zitting te verdedigen.
De officier van justitie ziet geen reden om de overlevering op grond van artikel 12 OLW niet toe te staan. Primair blijkt uit de aanvullende informatie verkregen van de Poolse autoriteiten op 2 september 2022 dat tijdens de procedure in hoger beroep een waarnemer van de advocaat aanwezig was. Volgens de officier van justitie is er sprake van een situatie als bedoeld in artikel 12, onder b, van de OLW als de verdediging is gevoerd door een waarnemer van de door de opgeëiste persoon gemachtigde advocaat. Subsidiair moet er worden afgezien van toepassing van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW. De opgeëiste persoon heeft een adres opgegeven en is geïnstrueerd over de verplichting om een eventuele adreswijziging door te geven.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen op het proces dat tot het arrest met zaaknummer VII Ka 405/20 heeft geleid en dat er zich - kort gezegd - geen van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. Hoewel uit de aanvullende informatie blijkt dat de opgeëiste persoon tijdens de procedure in hoger beroep is verdedigd door een waarnemer van de advocaat, welke advocaat de opgeëiste persoon tijdens de procedure in eerste aanleg tevens heeft bijgestaan, constateert de rechtbank dat niet blijkt dat sprake is van een machtiging van deze advocaat (dan wel de waarnemer) door de opgeëiste persoon om hem tijdens de procedure in hoger beroep ter zitting te verdedigen.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Zoals hiervoor is overwogen, is in het EAB vermeld dat de opgeëiste persoon aanwezig is geweest en door een door hem gemachtigd advocaat is vertegenwoordigd bij het proces in eerste aanleg en zodoende op de hoogte was van de lopende procedure. De door de opgeëiste persoon gemachtigde advocaat heeft hoger beroep ingesteld; de rechtbank gaat er daarom van uit dat de opgeëiste persoon hiervan op de hoogte was en hij dus wist dat een procedure in hoger beroep zou volgen. Uit de aanvullende informatie blijkt verder dat de opgeëiste persoon is verhoord als verdachte op 14 september 2018. Hij is toen geïnstrueerd dat hij de autoriteiten van elke adreswijziging op de hoogte moest brengen, alsook wat de consequenties zouden zijn als hij dat niet zou doen. Deze instructie heeft hij persoonlijk ondertekend. De opgeëiste persoon heeft een adres opgegeven en de oproeping voor de behandeling van het hoger beroep is naar dit adres gestuurd.
Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de verdenking, de strafprocedure in eerste aanleg en in hoger beroep, alsmede dat hij er rekening mee moest houden dat hij daarover officiële correspondentie zou ontvangen op het adres dat hij had opgegeven.
De rechtbank is van oordeel dat de opgeëiste persoon in deze omstandigheden in staat is gesteld gebruik te maken van zijn verdedigingsrechten en dat kan worden aangenomen dat hij (stilzwijgend) afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces dat tot het arrest heeft geleid. De rechtbank ziet hierin aanleiding om af te zien van de bevoegdheid om de overlevering te weigeren.

4.Strafbaarheid: feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 20, te weten:
oplichting
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [2]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat – noch die doen vermoeden dat – die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [3] Het standpunt van de raadsman dat niet bekend is wie de rechters in de zaak van de opgeëiste persoon zijn geweest brengt niet met zich mee dat sprake is van een individueel reëel gevaar. De rechtbank ziet geen aanleiding het aanhoudingsverzoek van de raadsman in te willigen teneinde hier vragen over te stellen en wijst dit verzoek af.

6.Nederlandse strafzaak

Standpunt van de verdediging
De raadsman meent dat de Nederlandse strafzaak tegen de opgeëiste persoon een beletsel zal moeten zijn voor de (feitelijke) overlevering. Door de overlevering aan Polen zal de uitvoering van deze Nederlandse strafzaak niet meer mogelijk zijn.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt dat de Nederlandse strafzaak wellicht een beletsel voor de feitelijke overlevering kan opleveren, maar geen beletsel is voor de overlevering in zijn algemeenheid.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat wat de raadsman heeft aangevoerd, niet kan leiden tot weigering van de overlevering. Ingevolge artikel 36, eerste lid, OLW kan de Nederlandse strafzaak aanleiding vormen om, indien de overlevering wordt toegestaan, de feitelijke overlevering uit te stellen. Een dergelijke strafzaak levert echter geen weigeringsgrond op. De rechtbank verwerpt het verweer.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court of Zielona Góra(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. G.M. Beunk en C.M. Delstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.J. Bouwmeester, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 10 november 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.HvJEU 10 augustus 2017, C-270/17 PPU (
2.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
3.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (