ECLI:NL:RBAMS:2022:6472

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 november 2022
Publicatiedatum
8 november 2022
Zaaknummer
13.728093.20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor het volgen en/of geven van terroristische training en opruiing; bewezenverklaring van opruiing

Op 8 november 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een jeugdzaak tegen een verdachte, geboren in 2005, die werd beschuldigd van het volgen en/of geven van terroristische training en opruiing. De rechtbank heeft geoordeeld dat niet is voldaan aan het vereiste van openbaarheid voor de tenlastelegging van terroristische training, en heeft de verdachte vrijgesproken van dit onderdeel. Wel is bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opruiing, zoals vastgelegd in artikel 132 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank concludeert dat de verdachte in de periode van 16 maart 2020 tot en met 7 juli 2020, samen met een mededader, opruiende afbeeldingen en video’s heeft verspreid in een besloten Telegramgroep, waarin tot terroristische misdrijven werd opgeroepen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een grote hoeveelheid gewelddadig en opruiend materiaal in zijn bezit had, en dat hij dit materiaal actief deelde met anderen. De rechtbank heeft de verdachte een geheel voorwaardelijke werkstraf van 40 uren opgelegd, met een proeftijd van één jaar, en heeft de bijzondere voorwaarden van toezicht en begeleiding door de Jeugdbescherming Regio Amsterdam niet opgelegd, gezien de positieve ontwikkeling van de verdachte en zijn betrokkenheid bij hulpverlening.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummer: 13.728093.20
Datum uitspraak: 8 november 2022
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2005,
wonende op het adres [adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting achter gesloten deuren van 25 oktober 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr.
R.A. Bosman en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.G.D. Rutten naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door
mevrouw [RvK] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en mevrouw [Jeugdbescherming] , namens Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA) en verdachtes ouders en zus naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is - kort gezegd - ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan:
het volgen en/of geven van terroristische training, gepleegd in de periode van 16 maart 2020 tot en met 7 juli 2020 in Amsterdam/Uithoorn;
opruiing tot een terroristisch misdrijf door in de periode van 16 maart 2020 tot en met 7 juli 2020 in Amsterdam/Uithoorn berichten, door foto’s en video’s op Telegram te plaatsen en/of te delen en/of het verspreiden van berichten, foto’s en video’s op Telegram waarin wordt opgeruid tot een terroristisch misdrijf.
(artikelen 131, 132 en 134a Wetboek van Strafrecht)
De tenlastelegging wordt als bijlage aan dit vonnis gehecht.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Vrijspraak

Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
Uit het dossier blijkt dat verdachte een zeer zorgelijke en bovenmatige interesse had voor gruwelijk geweld, waaronder geweld gepleegd door de Islamitische Staat (hierna: IS). De rechtbank kan echter niet vaststellen dat verdachte ook het (voorwaardelijk) opzet had gericht op het gebruik van de door hem verspreide kennis/materiaal voor (het plegen van) een terroristisch misdrijf. De rechtbank is daarom - met de officier van justitie en de raadsman - van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.

5.Waardering van het bewijs

Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
(In voorraad hebben ter) verspreiding, artikel 132 Wetboek van Strafrecht
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd van het onder 2 ten laste gelegde. Er is sprake van wettig en overtuigend bewijs dat verdachte zich in de periode van maart 2020 tot aan zijn aanhouding op 7 juli 2020 afbeeldingen heeft verspreid of ter verspreiding in voorraad heeft gehad, waarin tot een terroristisch misdrijf (dan wel een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf) wordt opgeruid. Dit terwijl hij wist of ernstige reden had om te vermoeden dat in de afbeeldingen/bestanden zodanige opruiing voorkomt. Nu verdachte samen met de medebeheerder ‘ [medebeheerder] ’ die content kon plaatsen in de Telegram groep
‘ [Telegram groep] ’ [in het Arabisch: de heilige strijder, ijveraar, iemand die zich inzet voor de jihad]is tevens sprake van medeplegen.
De raadsman heeft zich - voor zover de tenlastelegging betrekking heeft op de gedragingen ten aanzien van artikel 132 Wetboek van Strafrecht - gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ter zitting heeft verdachte - samengevat - verklaard dat hij via Telegram met de gebruikersnaam
‘ [gebruikersnaam 1] ’aan medeverdachte [medeverdachte] heeft gevraagd hem IS video’s te sturen en dat [medeverdachte] dat ook heeft gedaan. Ook heeft [medeverdachte] op verzoek van verdachte de link gestuurd van zijn Telegram kanaal
‘ [kanaal verdachte] ’, omdat verdachte dit kanaal wilde volgen. Verdachte heeft zijn gebruikersnaam veranderd in
‘ [gebruikersnaam verd] ’met het doel dat [medeverdachte] hem dan meer executievideo’s zou sturen. Verdachte heeft (bijna) dagelijks gevraagd om beeld- en videomateriaal van IS en heeft dit vervolgens gedeeld in zijn eigen Telegram groep
‘ [Telegram groep] ’. Hij was samen met ‘ [medebeheerder] ’ de beheerder van deze groep. Tot slot heeft verdachte verklaard dat hij niet wist dat het strafbaar was wat hij deed. Hij was nieuwsgierig naar de executievideo’s en hij was vooral op zoek naar spanning. Verdachte heeft deze berichten met anderen gedeeld in zijn Telegram groep
‘ [Telegram groep] ’, omdat de jongens die lid waren van deze groep ook nieuwsgierig waren naar het IS materiaal.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank zal bij de beoordeling niet ingaan op alle afzonderlijk ten laste gelegde geschriften en afbeeldingen en of deze op zichzelf beschouwd opruiend zijn. De rechtbank stelt vast dat materiaal - zoals door verdachte in de Telegram groep
‘ [Telegram groep] ’is gedeeld - bestaat uit verschillende video’s, afbeeldingen en strijdliederen, veelal met uiterst gewelddadige inhoud waarin de gewapende strijd en het martelaarschap worden verheerlijkt, wordt opgeroepen om IS te steunen en om geweld tegen ‘het westen’ en ‘ongelovigen’ te gebruiken. Ook worden in een video instructies gegeven tot het maken van het explosief TNT. Dit gebeurt op een zodanige wijze, dat iemand er daardoor toe gebracht zou kunnen worden deel te nemen aan de gewapende strijd in Syrië of Irak of aanslagen te plegen in ‘het westen’. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat de strekking van het materiaal dat door verdachte in de Telegram groep
‘ [Telegram groep] ’is gedeeld - in samenhang bezien - opruiend van aard is en dat daarin wordt aangezet tot een terroristisch misdrijf. Daarnaast had verdachte ook een grote hoeveelheid opruiend materiaal in voorraad. Op zijn telefoon hebben de verbalisanten ruim zeven duizend video’s aangetroffen, waarvan minstens de helft extreme beelden bevatten. Ook had verdachte ruim twintig duizend afbeeldingen waarvan een groot deel uit IS materiaal bestond. Gelet op het voorgaande - waaronder de bekennende verklaring van verdachte dat hij al het IS materiaal van het kanaal
‘ [kanaal verdachte] ’en het materiaal dat hij rechtstreeks van [medeverdachte] ontving, heeft gedeeld in zijn eigen Telegram groep ‘
[Telegram groep]’ is de rechtbank van oordeel dat hij zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde. Dat verdachte naar eigen zeggen niet wist dat het strafbaar was wat hij deed en niet iemand wilde aanzetten tot het plegen van aanslagen doet niet af aan de strafbaarheid van de verspreiding van dergelijke opruiende berichten. Voor de strafbaarheid op grond van artikel 132 Wetboek van Strafrecht doet het er immers niet toe doet of de verspreiding enig resultaat heeft gehad.
Opruiing, artikel 131 Wetboek van Strafrecht
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd van de ten laste gelegde opruiing, omdat is voldaan aan de juridische criteria. Het staat niet ter discussie dat verdachte veelvuldig heeft gechat met medeverdachte [medeverdachte] over de inhoud van allerlei extremistische IS materiaal. Hij heeft dit materiaal niet alleen zelf bekeken (en in voorraad gehad), maar hij heeft dit ook bewust gedeeld in zijn eigen Telegram groep
‘ [Telegram groep] ’.Alle afbeeldingen en video’s die op de tenlastelegging staan zijn opruiend. Het gaat telkens om verheerlijking van de strijd en het martelaarschap. Door het plaatsen van het ten laste gelegde materiaal in de applicatie Telegram heeft verdachte op zijn minst voorwaardelijke opzet gehad op opruiing tot een terroristisch misdrijf.
Van de Telegram groep
‘ [Telegram groep] ’kan niet worden vastgesteld of het om een openbare groep gaat. Wel staat vast dat deze groep zes deelnemers telde en dat er naast verdachte zelf ook een medebeheerder ‘ [medebeheerder] ’ was die content kon plaatsen. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de groep
‘ [Telegram groep] ’op zichzelf een publiek vormt en dat de opruiende uitlatingen binnen deze groep in de openbaarheid zijn gebracht, welk standpunt ook gevolgd is in een recente uitspraak van de rechtbank Rotterdam, ECLI:NL:RBROT:2021:11858. In dit verband heeft de officier van justitie ook verwezen naar een andere vergelijkbare zaak, ECLI:NL:RBAMS:2019:3055.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit, omdat verdachte - kort gezegd - geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad om anderen aan te zetten tot enig strafbaar feit.
De rechtbank overweegt als volgt.
OpenbaarheidAnders dan de officier - en de door haar aangehaalde jurisprudentie - is de rechtbank van oordeel dat niet is voldaan aan het vereiste van openbaarheid. Het staat vast dat de Telegram groep
‘ [Telegram groep] ’een besloten groep is en dat deze groep op 7 juli 2020, de dag waarop de telefoon van verdachte in beslag werd genomen, zes deelnemers telde. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij alleen de jongens heeft toegelaten in zijn groep die hij persoonlijk kent. Deze verklaring wordt niet weerlegd door de bewijsmiddelen in het dossier. Zo blijkt niet dat de Telegram groep
‘ [Telegram groep] ’een groeiende groep betreft, dat nieuwe deelnemers welkom zijn of dat de politie eenvoudig toegang heeft kunnen krijgen tot deze groep en/of berichten. De verbalisanten hebben zelfs een deel van bestanden die verdachte in deze groep heeft gedeeld niet kunnen bekijken, omdat deze niet (meer) beschikbaar waren. Ook blijkt niet dat verdachte of anderen de link van zijn groep met andere kanalen heeft gedeeld om meer leden/volgers te kunnen krijgen. Gelet op deze feiten, is de rechtbank van oordeel dat de uitlatingen binnen de Telegram groep
‘ [Telegram groep] ’niet in de openbaarheid zijn gebracht. Het enkele feit dat het opruiende materiaal ter kennis is gekomen van enkele personen, hoeft nog niet te betekenen dat het materiaal ook tot een publiek is gericht en in het openbaar is geuit. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de ten laste gelegde opruiing, zoals ten laste gelegd als feit 2 onder B.
Tot slot zal de rechtbank verdachte ook vrijspreken van het als feit 2 ten laste gelegde onder A, punt i en ii. In dit gedeelte van de tenlastelegging is namelijk opgenomen dat er (ook) sprake is van opruiing, omdat verdachte met de namen
‘ [gebruikersnaam 1] ’en
‘ [gebruikersnaam 2] ’accounts/kanalen heeft beheerd en met deze accounts het kanaal
‘ [kanaal verdachte] ’heeft gevolgd. Uit het dossier blijkt dat verdachte één account heeft gemaakt. Verdachte heeft voor dit account eerst gekozen voor de naam
‘ [gebruikersnaam 1] ’. Hij heeft dit account aangemaakt om het kanaal
‘ [kanaal verdachte] ’te kunnen volgen. Niet is gebleken dat dit account is gebruikt om IS propaganda te delen. Het kanaal ‘
[kanaal verdachte] ’was openbaar en werd alleen beheerd door medeverdachte [medeverdachte] ; dat wil zeggen dat alleen medeverdachte [medeverdachte] de mogelijkheid had om berichten in dit kanaal te plaatsen. Op een gegeven moment heeft verdachte de naam van zijn account veranderd in
‘ [gebruikersnaam 2] ’om meer bestanden van medeverdachte [medeverdachte] te kunnen krijgen. Uit het dossier blijkt verder niet dat verdachte medebeheerder is geweest van het kanaal
‘ [kanaal verdachte] ’of dat hij op een andere manier een actieve bijdrage heeft geleverd aan het delen/plaatsen van de berichten in dit kanaal. Het enkel ontvangen van IS materiaal, het lid zijn van het kanaal
‘ [kanaal verdachte] ’en het beheren van de account met de namen ‘
[gebruikersnaam 1] ’en
‘ [gebruikersnaam 2] ’is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om tot een bewezenverklaring van opruiing te komen.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
in de periode van 16 maart 2020 tot en met 7 juli 2020 te Uithoorn, tezamen en in vereniging met een ander, afbeeldingen waarin tot enig strafbaar feit of tot gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag wordt opgeruid, terwijl datgeen waartoe wordt opgeruid terroristische misdrijven dan wel misdrijven ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf inhoudt,
heeft verspreid, en/of om te verspreiden, in voorraad heeft gehad, terwijl hij wist of ernstig reden had te vermoeden dat in deze afbeeldingen en audiovisuele bestanden zodanige opruiing voorkomt,
immers
a. heeft verdachte een account op social media Telegram met de namen “ [gebruikersnaam 1] " en " [gebruikersnaam 2] " beheerd
en
- heeft verdachte vervolgens met een social media account met de namen " [gebruikersnaam 1] ” en " [gebruikersnaam 2] ” deel uitgemaakt en lid geweest is van een groep op social media Telegram met de naam " [kanaal verdachte] ", in welke groep meerdere afbeeldingen en videobestanden werden geplaatst en gedeeld en verzonden op welke afbeeldingen en videobestanden onder meer beelden zichtbaar zijn van de gewapende strijd en martelingen en onthoofdingen en Nasheeds (strijdliederen) hoorbaar zijn, waardoor hij, verdachte voornoemde afbeeldingen en videobestanden heeft ontvangen
en
- heeft verdachte vervolgens met een social media account met de namen “ [gebruikersnaam 1] ” en " [gebruikersnaam 2] ” meerdere chatgesprekken gevoerd met een ander en vervolgens die ander meermalen verzocht om hem meerdere afbeeldingen en videobestanden te sturen op welke afbeeldingen en videobestanden onder meer beelden zichtbaar zijn van de gewapende strijd en martelingen en onthoofdingen en Nasheeds hoorbaar zijn, waarna hij, verdachte voornoemde verzochte afbeeldingen en videobestanden heeft ontvangen
en
b. hebben hij, verdachte en zijn mededader een groep op social media Telegram aangemaakt en beheerd onder de naam " [Telegram groep] " en hebben hij, verdachte en zijn mededader vervolgens met een social media account met de namen " [gebruikersnaam 1] " en " [gebruikersnaam 2] " deel uitgemaakt van die groep met de naam " [Telegram groep] " en zijn verdachte en zijn mededader met een social media account met de namen " [gebruikersnaam 1] " en " [gebruikersnaam 2] " lid geweest van die groep met de naam " [Telegram groep] "
en
hebben verdachte en zijn mededader vervolgens in die groep middels een social media account met onder meer de namen " [gebruikersnaam 1] " en " [gebruikersnaam 2] " meerdere afbeelding en videobestanden geplaatst en gedeeld, op welke afbeeldingen en videobestanden onder meer beelden zichtbaar zijn van de gewapende strijd en martelingen en onthoofdingen en Nasheeds (strijdliederen) hoorbaar zijn, waaronder
1. op 24 maart 202 een bericht met de tekst: "hoe maak je TNT" en direct gevolgd door een bericht met de Arabische tekst: "De serie: "vernietiging van het Kruis" 16de praktische les met het onderwerp: "het maken van TNT"# (semi gevoelige stoffen)" inhoudende een videobestand waarin zogenaamde Nasheeds (strijdliederen) te horen zijn met daarin onder meer de tekst: "Slacht hen af, blaas hen op, vernietig hen", en beelden worden getoond van een Arabische geschrift waaronder de tekst: "Lessen in het vernietigen van het Kruis. Praktische les in het bereiden van TNT" en een man, gekleed in een witte jas met een bivakmuts op zijn hoofd voor een wit bord die in de Arabische taal in woord en schrift instructie geeft, waarbij het eerste woord dat door de spreker wordt opgeschreven in Latijns schrift "TNT" betreft, waarna de spreker vervolgens aan de hand meerdere formules uitleg geeft over de samenstelling van enkele stoffen en vervolgens drie flessen bestemd voor chemische middelen in beeld komen waarin kennelijk enkele grondstoffen zitten voor TNT, waarna de spreker deze grondstoffen mengt, verwarmt en afkoelt, welke handelingen uitgebreid in beeld worden gebracht en vervolgens het eindproduct in beeld komt, gevolgd door een Arabische geschrift met onder meer de tekst "Lessen in het vernietigen van het Kruis",
en
c. heeft verdachte op zijn mobiele telefoon meerdere afbeeldingen en videobestanden in voorraad gehad op welke afbeeldingen en videobestand onder meer beelden zichtbaar zijn van de gewapende strijd en martelingen en onthoofdingen en Nasheeds (strijdliederen) hoorbaar zijn, waaronder
  • een bestand met de bestandsnaam "4_5848187865787272125.mp4" betreffende een videobestand waarin 11 geboeide gevangenen in oranje pakken worden geëxecuteerd door 11 IS strijders waarbij door een van de IS strijders wordt geschreeuwd: "Hiermee sturen we uit de IS provincie Salah Eddine een waarschuwing aan alle kruisvaarders. Onze zwaarden zijn nog in staat de hoofden af te snijden", en
  • een bestand met de bestandsnaam "4_5848187865787272127.mp4" betreffende een videobestand waarin twee in het zwart geklede Franssprekende jonge kinderen van een in het zwart geklede IS strijder pistolen ontvangen, waarna voornoemde kinderen twee geboeide gevangenen in oranje pakken executeren waarbij door voornoemde kinderen wordt geroepen: "In naam van Allah” en "Vandaag in Syrië" en "En morgen in Parijs, als Allah het wil” en waarbij te horen is: "Integendeel, dit vergroot ons alleen maar in kracht, standvastigheid en vastberadenheid om u overal aan te vallen",
waarin de gewelddadig Jihadstrijd in Syrië en Irak en strijders van deze strijd en de martelaarsdood en terroristische groeperingen/organisaties worden verheerlijkt, en waarin telkens (impliciet) wordt opgeroepen tot toepassing van geweld tegen tegenstanders van IS/ISIS/ISIL en vijanden van Allah en andersdenkenden/andersgelovigen/ongelovigen en tot het deelnemen aan de gewelddadige Jihadstrijd in Syrië en Irak, terwijl het deelnemen aan die strijd het plegen van een terroristisch misdrijf inhoudt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd.
Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

7.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkorte vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkorte vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkorte vonnis gehecht.

8.Strafbaarheid van de feiten

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

9.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

10.Motivering van de straf

De officier van justitie heeft gevorderd dat, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn, verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 60 uren, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht, met een proeftijd van 2 jaar. Het komende jaar dient verdachte zich te houden aan de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit en de bijzondere voorwaarde dat hij zijn medewerking verleent aan de gesprekken met een psycholoog om zijn gevoelens en emoties (waaronder zijn piekergedrag, boosheid en slapeloosheid) een plek te kunnen geven. Tot slot dient verdachte toezicht en begeleiding te krijgen van JBRA.
De raadsman kan zich vinden in de strafeis van de officier van justitie, met uitzondering van het reclasseringstoezicht en de bijzondere voorwaarde die ziet op het voeren van gesprekken met een psycholoog. Verdachte is
first offenderen volgens de deskundigen is sprake van een laag tot matig recidiverisico op soortgelijke feiten. In de afgelopen twee jaar heeft verdachte zich moeten houden aan strenge voorwaarden. Hij heeft diverse gesprekken moeten voeren met verschillende instanties en tot op heden krijgt hij begeleiding van een coach. Inmiddels gaat het beter met verdachte; hij is socialer in omgang met anderen, hij is minder onzeker, en hij heeft een goede band met zijn familieleden. Verdachte heeft geen last (meer) van opgekropte gevoelens en/of emoties. Hij wil het verleden achter zich laten en alles aan doen om de juiste stappen richting de toekomst te zetten. Hij wil graag samen met zijn broer een eigen autogarage starten. Hij volgt daarom de opleiding autotechniek en hij haalt goede cijfers op school. Als verdachte ergens mee zit dan bespreekt hij dit met zijn familie. De raadsman ziet daarom geen noodzaak om in het strafrechtelijke kader verdachte te verplichten deel te nemen aan gesprekken met een psycholoog. Mocht de rechtbank hier anders over denken, dan is verdachte wel bereid om zijn medewerking te verlenen.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opruiing door zeer extremistische IS afbeeldingen en video’s voorhanden te hebben en te verspreiden in een Telegram groep die hij heeft beheerd. Op dit beeld-/videomateriaal is te zien dat ‘ongelovigen’ worden doodgeschoten, onthoofd, verbrand, opgeblazen en afgeslacht. Verder zijn beschietingen, explosies en bombardementen zichtbaar, terwijl strijdliederen hoorbaar zijn, waarbij mensen worden opgeroepen om deel te nemen aan de ‘jihad’. Ook heeft verdachte handleidingen en werkinstructies voorhanden gehad en/of gedeeld over het maken van een gif en een explosief. Het materiaal dat verdachte heeft verspreid is daadwerkelijk geschikt om extremistische groeperingen of geradicaliseerde personen aan te zetten tot extreem geweld of tot aanslagen. De rechtbank vindt dit zorgelijk, omdat verdachte door deze afbeeldingen en video’s te delen een bijdrage heeft geleverd aan de propagandamachine van IS.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 13 september 2022 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Verdachte wordt dan ook aangemerkt als
first offender.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt, waaronder:
  • het psychologisch rapport Pro Justitia, opgemaakt door D. van Luijk, GZ-psycholoog en D. van der Heide, forensisch milieuonderzoeker, op 13 november 2020;
  • de (evaluatie) rapportage van JBRA van 20 augustus 2021;
  • het aanvullend psychologisch onderzoek Pro Justitia, opgemaakt door D. van Luijk, GZ-psycholoog en D. van der Heide, forensisch milieuonderzoeker, op 19 oktober 2022;
  • het rapport van de Raad van 21 oktober 2022.
De deskundigenkomen in het psychologische rapport van 13 november 2020 tot de volgende conclusie.
Er is bij verdachte geen sprake van een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Ook ten tijde van het ten laste gelegde was hier geen sprake van. Vanuit de diagnostische beschouwingen is een proces zichtbaar geworden in de ontwikkeling van verdachte (welke niet in een diagnose kan worden verwoord), die mogelijk van invloed is geweest op een deel van het ten laste gelegde: zo is er bij verdachte sprake van een negatief zelfbeeld en er zijn enkele verklaarbare frustraties met betrekking tot zijn functioneren op school (verdachte presteert op onderdelen van in het intelligentieonderzoek op laagbegaafd niveau). Ook ervaart verdachte enige belemmeringen in zijn sociaal functioneren, en er is sprake van ongestructureerde vrije tijd, die hij vooral thuis doorbrengt. Thuis betreft een gesloten gezinssysteem, waar verdachte zich kan overgeven aan het gamen en actief zijn op Social Media, zonder dat er vanuit ouders voldoende toezicht en sturing is (geweest). Om de eenzijdigheid van zijn bestaan te doorbreken en zijn spanningsbehoefte op te vullen, zoekt en vindt verdachte hier externe prikkels in de vorm van het spelen van spannende games en het bekijken, verkrijgen en delen van schokkend beeldmateriaal. Echter, het beschreven proces laat zich niet vatten in de zin dat er bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens of een ziekelijke stoornis: er kan om die reden ook geen verband worden gelegd tussen het ten laste gelegde en een diagnostisch beeld. Derhalve wordt geadviseerd om verdachte de ten laste gelegde feiten, indien bewezen, volledig toe te rekenen. Op basis van de voorhanden informatie kan een kans op extremistisch gewelddadige recidive op korte termijn, indien het ten laste gelegde bewezen wordt verklaard, zonder interventie, op matig worden geschat. Er zijn geen signalen naar voren gekomen die duiden op een Islamitisch radicaliseringsproces bij verdachte. Wel is duidelijk dat zijn interesse zich voornamelijk toe spitst op de spanning van (onder andere) beelden over oorlogssituaties- en misstanden. Zijn spanningsbehoefte neemt grensoverschrijdende vormen aan als hij de beelden gaat delen binnen een appgroep, waaronder ook beelden omtrent het maken van een bom en/of gif. Indien het ten laste gelegde bewezen wordt geacht, kan er niet vanuit een ziekelijk stoornis of gebrekkige ontwikkeling een advies worden gedaan met betrekking tot interventies en beïnvloedingsmogelijkheden. Echter, de zorgpunten die wel aanwezig zijn en de jonge leeftijd van verdachte pleitten ervoor toch een advies te geven op basis van zijn algemene ontwikkeling. Zo wordt geadviseerd om meer toezicht op het functioneren van verdachte te verkrijgen, zowel op school alsook op zijn activiteiten in zijn vrije tijd. Door de vrijetijdsbesteding van verdachte op andere wijze in te vullen, zowel in sport, spel en/of andere hobby’s en toezicht te houden op zijn gamegedrag en Social Media gebruik, kunnen prikkels op meer positieve wijze worden aangeboden en worden begeleid. Daarnaast kampt verdachte met een negatief zelfbeeld: de bovengenoemde adviezen kunnen het zelfbeeld positief beïnvloeden. Maar mogelijk kan een individuele coach verdachte steunen bij de dilemma’s die op zijn pad komen. Ondanks het feit dat er geen verband is tussen het ten laste gelegde en een ziekelijke stoornis, wordt vanuit zorgoogpunt geadviseerd om het beschreven interventieadvies vorm te geven in het kader van een maatregel toezicht en begeleiding met bijzondere voorwaarden.
De deskundigenkomen in het aanvullend psychologisch onderzoek van 19 oktober 2022 tot de volgende conclusie.
Verdachte heeft de afgelopen periode, ondanks de lange wachttijd van ruim twee jaar, laten zien dat hij meewerkt aan de hulpverlening, dat hij zich aan de gestelde voorwaarden houdt, behaalt zijn schooldiploma en lijkt in sociaal opzicht een positieve ontwikkeling door te hebben gemaakt. Verdachte heeft vrienden en voelt zich iets vrijer in het aangaan en onderhouden van sociale contacten. Desondanks blijft verdachtes netwerk klein en vormt zijn gezin het middelpunt van zijn leven. Zijn spanningsbehoefte lijkt meer te zijn genormaliseerd. Het schrikeffect van zijn aanhouding lijken hieraan te hebben bijgedragen, alsmede zijn meer positieve sociale ontwikkeling en een breder aanbod van activiteiten thuis. Er bestaan nog wel zorgen omtrent zijn emotionele ontwikkeling, gegeven de hulpvraag vanuit betrokkene en zijn ouders bij de huisarts in combinatie met een hoog schoolverzuim gedurende zijn vmbo-periode: hoewel aan dit laatste lichamelijke klachten ten grondslag zouden liggen, wordt psychosomatisering niet uitgesloten.
Daarbij lijken de emotionele klachten (ook op basis van het eerdere Pro Justitia onderzoek) secundair te zijn ontstaan na zijn aanhouding en mogelijk in stand gehouden door de lange wachtperiode tot aan zijn rechtszitting (twee jaar). Van belang is dat betrokkene en ouders zich in staat tonen om hun hulpvraag zelfstandig te uiten en neer te leggen op de juiste plek. De deskundigen zien vooralsnog geen signalen die aanleiding geven tot het aanpassen van het diagnostische beeld geschetst in het Pro Justitia onderzoek van twee jaar geleden. Het interventieadvies blijft derhalve ongewijzigd, met als toevoeging dat dit advies de afgelopen twee jaar grotendeels al is uitgevoerd.
Ter terechtzitting heeft
de Raadtoegelicht dat uit het onderzoek voornamelijk beschermende factoren naar voren komen. In de afgelopen periode heeft verdachte zich gehouden aan alle schorsingsvoorwaarden. Verdachte, maar ook zijn gezin, zijn erg geschrokken van de aanhouding en zij hebben er alles aan gedaan om uit deze situatie te komen. Zo is verdachte niet meer in beeld gekomen bij de politie, en voor zover bij de Raad bekend, zijn er geen signalen dat hij omgaat met geradicaliseerde of antisociale personen die hem negatief beïnvloeden. De Raad is van mening dat verdachte een consequentie moet ervaren voor zijn grensoverschrijdende gedrag in de vorm van een voorwaardelijke werkstraf met de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit. De Raad houdt daarbij rekening met de gevolgen van het strafproces tot nu toe. Het gezin heeft zich zeer meewerkend opgesteld en zij hebben laten zien dat zij de weg weten te vinden naar hulp, indien nodig. De verwachting is dat verdachte in januari 2023 geen onderdeel meer zal uitmaken van de gemeentelijke Top 400 aanpak en de begeleiding vanuit S-Ipi zal in de komende maanden worden afgerond. De Raad adviseert geen aanvullende bijzondere voorwaarden op te leggen, omdat er geen aanleiding is voor langer durende begeleiding. Tot slot heeft de Raad aangegeven dat zij zich zorgen maken over de gemoedstoestand van verdachte. In beginsel laat de Raad zich niet uit over de juridische formulering van het delict, maar zij staan nu voor een dilemma door de benaming van de tenlastelegging voor wat betreft het terroristische motief en wat een eventuele veroordeling van een terroristisch misdrijf voor (minderjarige) verdachte en zijn toekomst kan betekenen. De Raad is van mening dat geen sprake is van opzettelijk handelen van verdachte en dat hij gezien zijn leeftijd - destijds 14 jaar - en algehele ontwikkeling niet in staat is geweest om de gevolgen te overzien. Een veroordeling voor een terroristisch misdrijf kan aanzienlijke negatieve gevolgen hebben door alleen al een (levenslang) stigma. De Raad heeft daarom benadrukt dat bij de strafmaat (meer) rekening dient te worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zodat hij zich onbedreigd kan ontwikkelen naar volwassenheid.
JBRAis het eens met het advies van de Raad; een geheel voorwaardelijke werkstraf past meer bij de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Mocht verdachte op een gegeven moment behoefte hebben aan een behandeling en/of gesprekken bij een psycholoog dan kan dit eventueel ook gerealiseerd worden via de jeugdbescherming.
De rechtbankis van oordeel dat gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden - en het feit dat de rechtbank minder bewezen acht dan waar de officier van justitie bij haar strafvordering vanuit is gegaan - er aanleiding bestaat om bij de straftoemeting in het voordeel van verdachte af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. Daarnaast is er sprake van overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen de strafzaak door de rechter behandeld dient te worden. De redelijke termijn begint te lopen vanaf het moment dat een daad van vervolging kenbaar was voor verdachte, in dit geval vanaf zijn aanhouding op 7 juli 2020. De redelijke termijn bedraagt in geval van minderjarigen uiterlijk 16 maanden en is in deze zaak met wel 12 maanden ruim overschreden.
Verdachte is met ingang van 10 juli 2020 geschorst en heeft zich geruime tijd gehouden aan alle regels en afspraken van de hulpverlening, met als gevolg dat de schorsingsvoorwaarde ten aanzien van het internetverbod tussentijds is versoepeld en de betrokkenheid van diverse instanties naar de achtergrond is verdwenen. Uit de rapporten van de deskundigen blijkt dat verdachte al een geruime tijd een positieve ontwikkeling doormaakt; zijn wereld is groter geworden. Hij gaat naar school, hij heeft (meer) vrienden en hij is minder onzeker over zijn uiterlijk. Verdachte heeft deelgenomen aan de noodzakelijke trajecten en hij heeft (samen met zijn ouders) gesprekken gevoerd met het Landelijk Steunpunt Extremisme. De deskundigen hebben geen zorgen over zijn ideologie en opvattingen. Ter zitting heeft verdachte benadrukt dat hij zich bewust is van de verkeerde beslissingen die hij in het verleden heeft gemaakt. Mede door de ondersteuning van zijn familie is verdachte uitgegroeid tot een persoon die sterker in zijn schoenen lijkt te staan. Hij is nu minder beïnvloedbaar en hij denkt eerst na over de eventuele gevolgen van zijn gedrag. Het is daarnaast positief dat de ouders van verdachte vanaf het begin de (heftige) verdenkingen hebben afgekeurd en dat zij hebben deelgenomen aan de noodzakelijke trajecten om beter in contact te staan met hun zoon. Het is voor de hulpverlening duidelijk dat verdachte dit hoofdstuk wil afsluiten om de positieve stappen richting de toekomst voort te kunnen zetten. Hij weet nu dat hij hulp moet zoeken als hij ergens tegenaan loopt. De hulpverlening heeft de indruk dat verdachte vooral door de verplichte gesprekken met instanties veel spanning en stress ervaart. Verdachte, maar ook zijn familie, vindt het moeilijk om de gebeurtenissen telkens opnieuw te moeten vertellen. De rechtbank heeft hier begrip voor en zal om deze reden aan verdachte een geheel voorwaardelijke werkstraf opleggen (met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht) met alleen de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit. De rechtbank ziet - gelet op de positieve ontwikkelingen van afgelopen periode en de betrokkenheid van de ouders - geen pedagogische meerwaarde van de bijzondere voorwaarde en toezicht en begeleiding door JBRA, zoals geëist door de officier van justitie. Tot slot stelt de rechtbank de proeftijd vast op 1 jaar, nu het recidiverisico laag wordt geschat door de deskundigen en verdachte (na zijn aanhouding van 7 juli 2020) niet meer in beeld is gekomen bij de politie.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 47, 57, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 132 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

Verklaart het onder 1 laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan
vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
een afbeelding waarin tot enig strafbaar feit wordt opgeruid, verspreiden en om verspreid te worden in voorraad hebben, terwijl hij weet dat in de afbeelding zodanige opruiing voorkomt, terwijl het strafbare feit waartoe bij afbeelding wordt opgeruid een terroristisch misdrijf dan wel een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf inhoudt, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een
werkstraf voor de duur van 40 (veertig) uren,met aftrek van de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag.
Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 20 (twintig) dagen, onder aftrek van de dagen die verdachte in verzekering heeft doorgebracht.
Beveelt dat
deze werkstrafnietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelastop grond van het overtreden van de na te noemen algemene voorwaarde.
Stelt de proeftijd vast op
1 (één) jaaronder de algemene voorwaarde dat veroordeelde zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit.
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K. Oldekamp-Bakker, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. G.S. Crince Le Roy en M. Jeltes, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Bakir, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 november 2022.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage
[--]
  • [--]
  • [--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
  • [--]
  • [--]