ECLI:NL:RBAMS:2022:6467

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 november 2022
Publicatiedatum
8 november 2022
Zaaknummer
13/216835-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in Polen

Op 1 november 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie en betreft strafbare feiten die de opgeëiste persoon zou hebben gepleegd volgens Pools recht. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de feiten die in het EAB zijn vermeld, beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft en dat de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, zijn aangeduid als feiten die onder de lijst van bijlage 1 bij de Overleveringswet vallen.

De verdediging heeft aangevoerd dat er een risico bestaat op schending van het recht op een eerlijk proces in Polen, onderbouwd met argumenten over de onafhankelijkheid van de Poolse rechtspraak. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat de opgeëiste persoon een individueel risico loopt op schending van zijn grondrechten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overlevering voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan.

De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de overlevering toe te staan, waarbij zij heeft gewezen op de relevante wetsartikelen en de procedurele aspecten van de zaak. De beslissing is genomen in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, conform artikel 29, tweede lid, van de Overleveringswet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/216835-22
RK nummer: 22/4013
Datum uitspraak: 1 november 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 29 augustus 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Dit EAB is uitgevaardigd op 2 juni 2022 door
the Circuit Court in Gliwice(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1992,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres opgeëiste persoon] ,
gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 18 oktober 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A. El Darrazi, advocaat te Tilburg, en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
decision of the Katowice-Wschód District Court in Katowicevan 24 mei 2021 met kenmerk
IV Kp 187/21.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Pools recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid

4.1
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de in het EAB onder e) vermelde feiten I, II, III, V, VII en VIII waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit deze strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. In het EAB wordt gesproken van de volgende lijstfeiten:
illicit production, processing, smuggling narcotic drugs, precursors, substitute chemicals or psychotropic substances or trafficking in them
illicit trafficking in weapons, ammunitions and explosives
arson
robbery with firearm or threat organized or the threat of using it
participation in a criminal organization or a relation whose aim is to commit crimes
De rechtbank merkt op dat bovengenoemde lijstfeiten qua volgorde en formulering niet één op één overeenkomen met de feiten als vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De rechtbank is echter van oordeel dat de bovengenoemde lijstfeiten verbeterd gelezen kunnen worden, nu ondubbelzinnig blijkt op welk van de lijstfeiten als bedoeld in bijlage 1 bij de OLW wordt gedoeld. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 1, 5, 6, 18 en 28, te weten (respectievelijk):
deelneming aan een criminele organisatie
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
illegale handel in wapens, munitie en explosieven
georganiseerde of gewapende diefstal
opzettelijke brandstichting
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
4.2
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de in onderdeel e) van het EAB vermelde feiten IV, VI en IX niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
t.a.v. feit IV
diefstal door twee of meer verenigde personen
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven
t.a.v. feit VI
diefstal, voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven
t.a.v. feit IX
overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994

5.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De raadsvrouw heeft aangevoerd dat aan het EAB geen gevolg moet worden gegeven op grond van artikel 11 OLW. De rechtbank heeft eerder al een algemeen gevaar voor schending van het recht op een eerlijk proces aangenomen in verband met gebreken in de Poolse rechtsstaat. Ten aanzien van de opgeëiste persoon is ook sprake van een individueel risico op schending van zijn recht op een eerlijk proces. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft de raadsvrouw een interview overlegd met de rechter die het EAB heeft ondertekend. Daaruit volgt volgens haar dat deze rechter, die op voordacht van de Minister van Justitie is benoemd in plaats van de zittende president van de rechtbank in Gliwice, betrokken is geweest bij campagnes tegen kritische rechters.
Verder heeft de raadsvrouw een brief overlegd van de Poolse advocaat van de opgeëiste persoon, waaruit blijkt dat de Poolse autoriteiten aan deze Poolse advocaat geen toestemming hebben gegeven voor het inzien van het strafdossier. Dit brengt volgens de raadsvrouw een schending van de verdedigingsrechten met zich mee.
De officier van justitie is van mening dat de opgeëiste persoon niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een individueel gevaar op schending van zijn grondrechten. Het is niet zeker dat de rechter uit het door de raadsvrouw genoemde interview ook de behandelend rechter zal zijn. Daarnaast is het aannemelijk dat de Poolse autoriteiten de opgeëiste persoon eerst willen verhoren, alvorens het strafdossier gedeeld wordt met de verdediging.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [1]
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat – noch die doen vermoeden dat – die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak, zodat niet is aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld.
Het is niet zonder meer aannemelijk dat de rechter die het EAB heeft ondertekend (werkzaam bij de rechtbank in Gliwice), betrokken zal zijn bij de behandeling van de strafzaak tegen de opgeëiste persoon, nu het nationale aanhoudingsbevel afkomstig is van de rechtbank in Katowice. Ook het enkele feit dat de strafzaak tegen de opgeëiste persoon zal worden behandeld door een rechtbank waar rechters werkzaam zijn die door de neo-KRS zijn benoemd, is onvoldoende om een individueel gevaar aan te kunnen nemen. De raadsvrouw heeft in dit verband niets aangevoerd over de persoonlijke situatie, de aard van het strafbare feit waarvoor de opgeëiste persoon wordt vervolgd of de feitelijke context waarin het EAB is uitgevaardigd. Er is mitsdien geen aanleiding om aanvullende gegevens op te vragen. [2]
Voor wat betreft de verstrekking van het strafdossier aan de Poolse advocaat overweegt de rechtbank dat dit geen direct verband heeft met de onafhankelijkheid van de rechtspraak, maar een louter strafprocesrechtelijke aangelegenheid is. Ook in Nederland is het niet ongebruikelijk dat een strafdossier tijdens een lopend onderzoek nog niet met de verdediging wordt gedeeld. Het verweer slaagt niet.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB heeft (mede) betrekking op een feit dat geacht wordt gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. [3]
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering in die situatie weigeren.
De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
  • de medeverdachten bevinden zich in Polen;
  • het bewijs bevindt zich in Polen;
  • het onderzoek is in Polen gestart;
  • het Nederlandse Openbaar Ministerie is niet voornemens dit feit te vervolgen.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn;
- de weigeringsgrond ertoe strekt te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten vormt daarom het gegeven dat het feit wordt geacht gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 47, 140, 311 en 312 Wetboek van Strafrecht, 8 en 176 Wegenverkeerswet 1994 en 2, 5, 7 en 13 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court in Gliwice(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en J. van Zijl, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 1 november 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
2.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100
3.Het gaat hierbij om feit VIII, genoemd in onderdeel e) van het EAB.