In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 november 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 41-jarige man, die werd beschuldigd van seksuele uitbuiting van een vrouw in de periode van mei 2004 tot en met november 2011. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, die onder andere mensenhandel en uitbuiting in de prostitutie omvatten. De zaak kwam ter terechtzitting naar aanleiding van een onderzoek dat op 26 oktober 2022 plaatsvond. De officier van justitie, mr. W.J. de Graaf, vorderde een integrale bewezenverklaring, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. P.D. Popescu en mr. A. Koopsen, pleitte voor vrijspraak.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van de aangeefster, hoewel gedetailleerd en consistent, onvoldoende steunbewijs bieden voor de beschuldigingen tegen de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de bewijsbeslissing niet kan steunen op de verklaring van één getuige zonder aanvullend bewijs uit onafhankelijke bronnen. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de aangeefster op essentiële punten geen bevestiging vonden in andere bewijsmiddelen, waardoor de verdachte niet kon worden veroordeeld.
Daarnaast werd de benadeelde partij, de vrouw die als slachtoffer werd aangeduid, niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte was opgelegd. De rechtbank bepaalde dat zowel de benadeelde partij als de verdachte hun eigen kosten moesten dragen. Dit vonnis is uitgesproken door de meervoudige kamer van de rechtbank, onder leiding van voorzitter mr. M.C.M. Hamer, en de rechters mrs. J.W.H.G. Loyson en R.K. Pijpers.