ECLI:NL:RBAMS:2022:6293

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 oktober 2022
Publicatiedatum
2 november 2022
Zaaknummer
13/175106-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de ontvankelijkheid van de officier van justitie in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

Op 5 oktober 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Regional Court in Szczecin, Polen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1984, die wordt gezocht voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van vijf jaren en acht maanden. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, ingediend op 13 juli 2022, behandeld tijdens een openbare zitting op 21 september 2022. De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak met dertig dagen verlengd om een weloverwogen beslissing te kunnen nemen.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en onderzocht of de overlevering kan worden toegestaan. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met een wetswijziging van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW), die op 1 april 2021 in werking is getreden. Deze wijziging heeft de weigeringsgrond in artikel 12 OLW facultatief gemaakt, wat betekent dat de rechtbank nu opnieuw kan oordelen over de ontvankelijkheid van de officier van justitie in deze zaak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot het vonnis heeft geleid, en dat er geen garanties zijn verstrekt zoals vereist in artikel 12 OLW. De rechtbank heeft echter besloten om af te zien van de bevoegdheid om de overlevering te weigeren, omdat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure en zijn adreswijzigingen niet heeft doorgegeven. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om de opgeëiste persoon in de gelegenheid te stellen zijn gelijkstellingsverzoek nader te onderbouwen, en heeft de oproeping van de opgeëiste persoon en een tolk bevolen voor een nader te bepalen datum.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/175106-22
RK nummer: 22/3583
Datum tussenuitspraak: 5 oktober 2022
TUSSEN- UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 13 juli 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 13 december 2018 door de
Regional Court in Szczecin(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1984,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 21 september 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. L.J. Woltring, advocaat te Haarlem, en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een verzamelvonnis van de
Szczecin-Centrum District Court in Szczecinvan 13 juni 2018 (IV K 103/18). Aan dit verzamelvonnis liggen vier onderliggende vonnissen (met referentienummers VII K 152/07, II K 317/07, III K 527/12 en IV K 220/13) ten grondslag.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van vijf jaren en acht maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog vijf jaren, twee maanden en acht dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde verzamelvonnis.
Dit verzamelvonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Wetswijziging artikel 12 OLW, ambtshalve beoordeling ontvankelijkheidofficier van justitie

Bij uitspraak van deze rechtbank van 19 november 2019 met parketnummer 13/751304-19 is de overlevering reeds toegestaan voor het verzamelvonnis en voor de onderliggende vonnissen met referentienummers VII K 152/07, II K 317/07, III K 527/12. De overlevering voor het onderliggende vonnis met referentienummer IV K 220/13 is bij voornoemde uitspraak geweigerd op grond van de (destijds nog dwingende) weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW.
De OLW is op onderdelen gewijzigd bij wet van 3 maart 2021, Stb. 125, die op 1 april 2021 in werking is getreden. Daarbij is ook artikel 12 OLW gewijzigd, in die zin dat de in deze bepaling neergelegde weigeringsgrond nu een facultatief karakter heeft.
De officier van justitie heeft een nieuwe vordering tot het in behandeling nemen van dit EAB bij de rechtbank aangebracht, zodat de rechtbank opnieuw over dit overleveringsverzoek zal beslissen. [1] In dat verband overweegt de rechtbank ambtshalve het volgende.
Bij uitspraak van 27 december 2016 [2] heeft deze rechtbank het volgende geoordeeld ten aanzien van een overleveringsverzoek dat eerder door de rechtbank op grond van artikel 12 OLW (oud) was geweigerd en dat door middel van een vordering ex artikel 23 OLW opnieuw door de officier van justitie aan de rechtbank was voorgelegd omdat er aanvullende informatie voorhanden was:
De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie niet in haar vordering kan worden ontvangen. De nieuwe vordering tot het in behandeling nemen van eenzelfde EAB waarop reeds is beslist, past niet in het stelsel van de OLW, ook niet op grond van aanvullende informatie.
De rechtbank acht de officier van justitie in deze zaak echter wel ontvankelijk in haar vordering ex artikel 23 OLW die blijkens mededeling van de officier van justitie alleen ziet op het vonnis met referentienummer IV K 220/13. De reden hiervoor is dat, zoals hiervoor reeds is overwogen, er sprake is van nieuwe wetgeving omdat artikel 12 OLW (oud) niet correct was geïmplementeerd wat met de voornoemde wetswijziging is hersteld.
De rechtbank zal het EAB voor zover het ziet op het onderliggende vonnis met referentienummer IV K 220/13 daarom opnieuw toetsen aan artikel 12 OLW (nieuw).
De rechtbank zal het EAB voor zover het ziet op het verzamelvonnis en op de onderliggende vonnissen met referentienummers VII K 152/07, II K 317/07, III K 527/12 niet opnieuw kunnen beoordelen, nu de wijziging van de OLW geen invloed heeft op haar beslissing om de overlevering voor die vonnissen toe te staan.
In onderhavige zaak dient de rechtbank te beoordelen of de overlevering kan worden toegestaan voor (alleen) het onderliggende vonnis met referentienummer IV K 220/13.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van het vonnis met referentienummer IV K 220/13 terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering op grond van artikel 12 OLW worden geweigerd.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht gebruik te maken van haar bevoegdheid de overlevering op grond van artikel 12 OLW te weigeren. De opgeëiste persoon verbleef gedurende het proces al in Nederland en het is niet duidelijk op welke wijze de dagvaarding is betekend.
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. De opgeëiste persoon had zijn adreswijziging moeten doorgeven, hetgeen hij heeft nagelaten. Dat hij niet op de hoogte is geraakt van de zitting is daarom aan zijn eigen onzorgvuldigheid te wijten.
De rechtbank ziet aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit de aanvullende informatie van 17 en 19 augustus 2022 blijkt dat de opgeëiste persoon tijdens een verhoor op 20 juli 2012 is geïnstrueerd over de verplichting om adreswijzigingen door te geven en over de consequenties wanneer hij dat zou nalaten. Hij was dus op de hoogte van het strafrechtelijk onderzoek en hij wist dat hij zich bereikbaar moest houden voor de justitiële autoriteiten. De oproep voor de zitting is naar het adres verstuurd dat de opgeëiste persoon zelf als correspondentieadres had opgegeven. De opgeëiste persoon heeft de oproep echter nooit opgehaald. De omstandigheid dat de oproep de opgeëiste persoon nooit heeft bereikt is aan hemzelf te wijten, nu hij heeft nagelaten zijn adreswijziging aan de justitiële autoriteiten door te geven.
Gelet op voornoemde omstandigheden kan niet worden gezegd dat overlevering een schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt, omdat hij, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, op zijn minst genomen kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot de ontvangst van officiële correspondentie over de strafrechtelijke procedure.
De rechtbank ziet af van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren op grond van artikel 12 OLW. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.

6.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
opzettelijk niet voldoen aan een bevel of vordering krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast;
aan een ambtenaar een gift of belofte doen dan wel een dienst verlenen of aanbieden met het oogmerk hem te bewegen in zijn bediening iets te doen of na te laten.

7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan ingevolge artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd indien deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet ingevolge artikel 6a, negende lid, van de OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
De eerste voorwaarde:
Wat betreft de eerstgenoemde voorwaarde geldt dat volgens vaste jurisprudentie van deze rechtbank een duurzaam verblijfsrecht als Unieburger niet hoeft te worden aangetoond door middel van overlegging van een verblijfsdocument; dit kan ook met het aantonen dat aan de materiële voorwaarden voor een dergelijk verblijfsrecht wordt voldaan.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat aan de eerste voorwaarde voor gelijkstelling is voldaan en heeft daartoe verwezen naar de volgende stukken:
- een uittreksel uit de SKDB van 13 juli 2022, waaruit blijkt dat de opgeëiste persoon sinds 20 september 2018 ingeschreven staat op zijn huidige adres in Nederland;
- uittreksels Inkomstenbelasting van de Belastingdienst over de jaren 2018, 2019 en 2020, waaruit blijkt dat de opgeëiste persoon in die jaren meer dan 50% van de bijstandsnorm heeft verdiend;
- screenshots van de btw-aangiften van de opgeëiste persoon over de periode van 1 januari 2021 tot 30 juni 2022, waaruit blijkt dat de opgeëiste persoon in die periode meer dan 50% van de bijstandsnorm heeft verdiend.
De opgeëiste persoon heeft van 19 juni 2017 tot 7 september 2017 in Nederland in detentie gezeten, dus het aaneengesloten verblijf van vijf jaren loopt vanaf 7 september 2017. Sindsdien heeft de opgeëiste persoon altijd in Nederland verbleven. Hij is nu dus meer dan vijf jaren in Nederland. In die periode heeft de opgeëiste persoon altijd gewerkt en in zijn eigen onderhoud voorzien. De raadsman heeft de rechtbank verzocht de opgeëiste persoon gelijk te stellen met een Nederlander en daarom de overlevering te weigeren.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat niet aan de eerste voorwaarde voor gelijkstelling is voldaan. Uit de SKDB van 13 juli 2022 blijkt dat de opgeëiste persoon vanaf 15 juni 2016 als niet-ingezetene geregistreerd stond. Sinds 20 september 2018 staat de opgeëiste persoon ingeschreven op zijn huidige adres. Er is dus geen sprake van vijf jaren onafgebroken verblijf in Nederland.
De rechtbank beslist als volgt.
Uit de stukken waarnaar de raadsman heeft verwezen blijkt dat de opgeëiste persoon sinds 20 september 2018 ingeschreven staat op zijn huidige adres in Nederland. Daarnaast blijkt uit de stukken naar het oordeel van de rechtbank voldoende genoegzaam dat de opgeëiste persoon in de jaren 2018 tot en met september 2022 meer dan 50% van de bijstandsnorm heeft verdiend.
De rechtbank ziet in de door de raadsman overgelegde stukken en in de verklaring van de opgeëiste persoon ter zitting (dat hij ook al voor 20 september 2018 op zijn huidige adres verbleef en dat hij dat kan aantonen door bijvoorbeeld afschriften van de betaling van de hypotheek) aanknopingspunten voor de stelling dat de opgeëiste persoon inderdaad vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad. De rechtbank acht het noodzakelijk dat ter onderbouwing van die stelling nadere stukken worden overgelegd met betrekking tot:
  • de inkomsten van de opgeëiste persoon in 2017 over het gehele jaar nader gespecificeerd zowel voorafgaand aan als na de periode van detentie;
  • de woonsituatie van de opgeëiste persoon vanaf oktober 2017 tot 20 september 2018 (de datum van inschrijving op het huidige adres van de opgeëiste persoon).
De rechtbank zal het onderzoek ter terechtzitting schorsen, om de opgeëiste persoon in de gelegenheid te stellen zijn gelijkstellingsverzoek nader te onderbouwen.

8.Slotsom

De rechtbank schorst het onderzoek voor onbepaalde tijd, om de opgeëiste persoon in de gelegenheid te stellen zijn gelijkstellingsverzoek nader te onderbouwen zoals hiervoor weergegeven onder 7.
Tevens deelt de rechtbank nog het volgende mee. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn waarbinnen zij op grond van artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen op 10 oktober 2022 verstrijkt. De mogelijkheid bestaat dat het onderzoek ter zitting niet voor die tijd zal kunnen worden hervat. In dat geval heeft dit tot gevolg dat op 10 oktober 2022 de grondslag voor de overleveringsdetentie zal komen te vervallen, wat betekent dat de opgeëiste persoon zich vanaf die dag niet meer aan de schorsingsvoorwaarden hoeft te houden.

9.Beslissing

De rechtbank
-
HEROPENT EN SCHORSThet onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd om de opgeëiste persoon in de gelegenheid te stellen zijn gelijkstellingsverzoek nader te onderbouwen;
-
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman;
-
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Poolse taal tegen voornoemde nader te bepalen datum en tijdstip.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. G.M. Beunk en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Dijk, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 5 oktober 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie rechtbank Amsterdam 15 maart 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1420.
2.Rechtbank Amsterdam 27 december 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:9408.