ECLI:NL:RBAMS:2022:6205

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 oktober 2022
Publicatiedatum
31 oktober 2022
Zaaknummer
C/13/719539 / HA RK 22-191
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot verwijdering negatieve BKR-registratie door Rabobank

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 oktober 2022 uitspraak gedaan in een verzoek van [verzoeker] tot verwijdering van negatieve BKR-registraties die door de coöperatie Rabobank U.A. waren aangebracht. [Verzoeker] had in 2003 een beleggingshypotheek afgesloten bij Rabobank, maar had vanaf 2008 betalingsachterstanden. Na meerdere jaren van achterstanden en beslaglegging op zijn woning, werd deze in 2020 verkocht. [Verzoeker] verzocht in april 2022 om verwijdering van de BKR-registraties, maar Rabobank weigerde dit. De rechtbank oordeelde dat de registraties terecht waren en dat Rabobank's belangen bij handhaving van de registraties zwaarder wogen dan die van [verzoeker]. De rechtbank benadrukte dat de registraties proportioneel waren, gezien de langdurige betalingsproblemen van [verzoeker]. De rechtbank wees het verzoek af en veroordeelde [verzoeker] in de proceskosten, die op € 1.802,00 werden begroot. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/719539 / HA RK 22-191
Beschikking van 27 oktober 2022
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
advocaat mr. S.A.L.L. Caris te Amsterdam,
tegen
de coöperatie
COOPERATIEVE RABOBANK U.A.,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster,
advocaat mr. M. van den Broek te Leiden.
Partijen worden hierna [verzoeker] en Rabobank genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het op 1 juli 2022 ingediende verzoekschrift, met bijlagen,
  • de tussenbeschikking van 28 juli 2022 waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
  • het op 13 augustus 2022 ingediende verzoekschrift, met bijlagen en
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 14 september 2022 met de daarin genoemde (proces)stukken.
1.2.
Daarna is een datum voor beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
In 2003 heeft [verzoeker] met zijn toenmalig echtgenote ten behoeve van de aankoop van een woning een beleggingshypotheek (met contractnummer [nummer 1] ) afgesloten bij Rabobank. De financiering bedroeg € 475.000,-- tegen een vaste rente van 5,1% met een looptijd van tien jaar. Vanaf 2008 zijn achterstanden ontstaan in de betaling van de maandtermijnen. In oktober 2008 is het dossier vanwege de achterstanden in behandeling genomen door de afdeling bijzonder beheer van Rabobank. Daarna zijn betalingsachterstanden ontstaan in 2011, 2013, 2014, 2015 en 2016. Vanaf begin 2016 heeft [verzoeker] de maandtermijnen niet meer betaald. In de periode 2010-2017 is door schuldeisers van [verzoeker] meerdere keren (executoriaal of conservatoir) beslag gelegd op de woning. De woning is op 4 augustus 2020 verkocht voor een bedrag van € 570.000,--. Het volledige hypotheekbedrag en de rente zijn betaald aan Rabobank.
2.2.
Verder had [verzoeker] een betaalrekening met een doorlopend krediet (met contractnummer [nummer 2] ) bij Rabobank. In 2008 is op de betaalrekening een debetstand ontstaan. De debetstand heeft [verzoeker] in 2017 ingelopen waarna in 2018 opnieuw een debetstand is ontstaan, die vervolgens op 2 september 2021 is afgelost.
2.3.
Rabobank heeft de volgende bijzonderheidscodes (hierna ook wel de BKR-registraties) op naam van [verzoeker] laten registreren in het Centraal Krediet Informatiesysteem (CKI) van het Bureau Krediet Registratie (BKR):
  • met betrekking tot de hypotheek: een achterstandscode op 1 april 2017, een 2-code op 16 november 2018 (hetgeen inhoudt dat sprake is van een opgeëiste vordering) en een einddatum op 4 augustus 2020.
  • met betrekking tot het doorlopend krediet: een achterstandscode op 1 maart 2008, een 2-code op 29 augustus 2018 en een einddatum op 2 september 2021.
2.4.
Op 28 april 2022 heeft [verzoeker] bij Rabobank een verzoek tot verwijdering van de BKR-registraties ingediend. Rabobank heeft dat verzoek op 23 mei 2022 afgewezen.
2.5.
[verzoeker] is samen met zijn zus aandeelhouder van diverse vennootschappen.

3.Het geschil

3.1.
[verzoeker] verzoekt, samengevat, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, Rabobank te veroordelen om de BKR-registraties te verwijderen, op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van de Rabobank in de proceskosten en nakosten.
3.2.
Aan het verzoek legt [verzoeker] artikel 21 lid 1 en artikel 6 lid 1 aanhef en onder f van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) [1] ten grondslag. Hij stelt – kort gezegd – dat hij nu in een duurzaam financieel stabiele situatie verkeert. De oorzaak van de BKR-registratie met betrekking tot de hypotheek is al jaren geleden verholpen. De debetstand op de betaalrekening is ontstaan door onwetendheid en direct afgelost toen [verzoeker] daarvan op de hoogte raakte. Het doel dat met de registraties wordt beoogd, wordt niet meer gediend. Daarnaast zijn de registraties niet gerechtvaardigd gelet op de gevolgen daarvan voor [verzoeker] . Zijn vennootschappen kunnen geen langdurige financiering tegen een marktconform rentepercentage krijgen.
3.3.
Rabobank voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Toetsingskader

4.1.
Rabobank is een aanbieder van krediet in de zin van artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht (Wft). Op grond van artikel 4:32 lid 1 Wft is een kredietaanbieder verplicht deel te nemen aan een stelsel van kredietregistratie. Artikel 4:34 lid 1 Wft bevat een zorgplicht ter voorkoming van overkreditering en verplicht een kredietaanbieder om voorafgaand aan het sluiten van een kredietovereenkomst met een consument informatie in te winnen over zijn financiële positie. Artikel 4:34 lid 2 Wft bepaalt dat een kredietaanbieder geen krediet verstrekt indien dit, met het oog op overkreditering van de consument, onverantwoord is. Het CKI is een stelsel van kredietregistratie, dat door BKR wordt bijgehouden. Rabobank is deelnemer aan het CKI en als zodanig gebonden aan het door BKR vastgestelde Algemeen Reglement CKI, waarin nadere regels zijn opgenomen over de kredietregistratie. Betalingsachterstanden of andere onregelmatigheden die ontstaan tijdens de looptijd van een krediet, worden in het CKI weergegeven met een bijzonderheidscode. Als de vordering is voldaan, wordt bij het contract een einddatum genoteerd en gaat een termijn van vijf jaar lopen, waarna de bijzonderheidscode wordt verwijderd.
4.2.
Het registreren van de gegevens van [verzoeker] in het CKI van het BKR is aan te merken als het verwerken van persoonsgegevens waarop de AVG van toepassing is (art. 4 onder 2 AVG). Uit het arrest van de Hoge Raad van 3 december 2021 [2] volgt dat de vraag of de verwerking van persoonsgegevens in het CKI van het BKR rechtmatig is, moet worden beoordeeld aan de hand van de maatstaf van artikel 6 lid 1, aanhef en onder f, AVG. Dit houdt in dat de verwerking noodzakelijk moet zijn voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van de verwerkingsverantwoordelijke of van een derde, en de belangen of de grondrechten en de fundamentele vrijheden van de betrokkene die tot bescherming van persoonsgegevens nopen, niet zwaarder mogen wegen dan die belangen, met name niet wanneer de betrokkene een kind is. Omdat artikel 6 lid 1, aanhef en onder f, AVG de grondslag vormt voor de verwerking van de persoonsgegevens in het CKI van het BKR, heeft de betrokkene van wie de persoonsgegevens zijn geregistreerd, in dit geval [verzoeker] , het recht op gegevenswissing als bedoeld in artikel 17 AVG en het recht van bezwaar als bedoeld in artikel 21 AVG.
4.3.
Rabobank heeft het verzoek van [verzoeker] tot verwijdering van de BKR-registraties na een belangenafweging afgewezen (zie 2.4). Daartegen maakt [verzoeker] bezwaar. In artikel 21 AVG is bepaald dat de rechthebbende te allen tijde het recht heeft om bezwaar te maken tegen een gegevensverwerking vanwege redenen die verband houden met zijn ‘specifieke situatie’. Hierin ligt besloten dat het aan de rechthebbende is om specifieke redenen voor dat bezwaar te stellen en zo nodig aan te tonen. Maakt de rechthebbende bezwaar, dan zal degene die verantwoordelijk is voor de verwerking ofwel dwingende gerechtvaardigde gronden voor die verwerking moeten aanvoeren en zo nodig aantonen, die zwaarder wegen dan de belangen, rechten en vrijheden van de betrokken persoon, ofwel de verwerking van de persoonsgegevens moeten staken.
4.4.
Dit houdt in dat het in eerste instantie aan [verzoeker] is om nadere gegevens te verschaffen die tot een hernieuwde belangenafweging kunnen leiden. [3]
Vervolgens zal Rabobank moeten aantonen dat haar dwingende gerechtvaardigde gronden voor de verwerking op dit moment zwaarder wegen dan de belangen of de grondrechten en de fundamentele vrijheden van [verzoeker] . De hernieuwde belangenafweging zal specifieker van aard zijn en meer toegespitst op de actuele omstandigheden van de rechthebbende dan de eerdere belangenafweging, die een enigszins algemeen karakter zal hebben gehad. De belangenafweging moet nu (ex nunc) worden gemaakt, zodat daarbij ook feiten en omstandigheden die zich na de registratie hebben voorgedaan kunnen worden betrokken. Verder moet bij de gegevensverwerking voldaan zijn aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Dat brengt mee dat de inbreuk op de belangen van [verzoeker] niet onevenredig mag zijn aan het doel van de verwerking en dat dit doel in redelijkheid niet op een andere, voor hem minder nadelige wijze kan worden verwezenlijkt. [4]
Voldoende belang?
4.5.
Anders dan Rabobank betoogt, heeft [verzoeker] voldoende belang bij de beoordeling van zijn verzoek. Dat de onderneming van [verzoeker] (inmiddels) een zakelijke financiering heeft kunnen afsluiten, maakt dat niet anders. Het gaat om de verwerking van persoonsgegevens van [verzoeker] en het is aannemelijk dat die verwerking (negatieve) gevolgen heeft voor [verzoeker] . Daarmee is het belang van [verzoeker] bij de beoordeling van zijn verzoek gegeven.
Afwijzing van het verzoek
4.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat de betalingsachterstanden zich hebben voorgedaan en dat de BKR-registraties terecht zijn. [verzoeker] stelt evenwel dat de geregistreerde einddatum voor het aflossen van de debetstand niet 2 september 2021 maar 4 augustus 2020, de einddatum voor de aflossing van de hypotheekschuld, zou moeten zijn. Volgens [verzoeker] heeft Rabobank nagelaten de achterstand op de betaalrekening te verhalen onder haar recht van hypotheek en had Rabobank na aflossing van de hypotheek het surplus moeten gebruiken om de achterstand op de betaalrekening in te lossen. [verzoeker] wordt in dit standpunt niet gevolgd. [verzoeker] moet bekend worden geacht met de achterstand op de betaalrekening. Het was zijn verantwoordelijkheid om deze achterstand in te lopen, al dan niet nadat de hypotheekschuld was afgelost. Dat hij dat toen niet heeft gedaan, komt voor zijn risico. Voor het aanpassen van de einddatum van de registratie met betrekking tot het doorlopend krediet bestaat daarom geen aanleiding.
4.7.
De BKR-registraties blijven in beginsel staan tot augustus 2025 en september 2026. De vraag is of er grond is voor eerdere verwijdering van de registraties. Dat is in dit geval niet zo. Rabobank heeft aangetoond dat haar dwingende gerechtvaardigde belangen bij handhaving van de BKR-registraties zwaarder wegen dan het belang van [verzoeker] bij verwijdering daarvan. Het verzoek wordt dan ook afgewezen. Daarvoor zijn de volgende redenen.
4.8.
Het doel van de BKR-registraties is (i) de bescherming van de consument tegen overkreditering en (ii) het beschermen van kredietverleners tegen niet-kredietwaardige kredietnemers. Daaruit vloeit het belang van Rabobank en andere kredietverstrekkers voort.
Uit de stukken blijkt dat tijdens een langdurige periode sprake is geweest van ongeoorloofde achterstanden wat heeft geresulteerd in opeising van de uitstaande schulden. Met betrekking tot de beleggingshypotheek zijn vanaf 2008 veelvuldig betalingsachterstanden ontstaan. Vanaf begin 2016 heeft [verzoeker] zelfs geen betalingen meer gedaan aan Rabobank. Er waren diverse schuldeisers en op de woning is meerdere keren beslag gelegd. [verzoeker] liep de achterstanden tot aan begin 2016 weliswaar steeds weer in, maar vervolgens ontstonden dan weer nieuwe achterstanden. Vaak liepen de achterstanden op kort nadat de vorige achterstand was ingelopen. De achterstanden waren dan ook gedurende een langere periode structureel van aard. Op 6 juli 2020, vlak voor de verkoop van de woning, bedroeg de achterstand € 54.901,94. [verzoeker] is voor die betalingsachterstanden verantwoordelijk. Dat zijn administratie niet op orde was, zoals hij heeft gesteld, is geen reden om daar anders over te denken. Dat ligt in de risicosfeer van [verzoeker] .
Ook op de betaalrekening is sprake geweest van structurele betalingsachterstanden. Al in 2008 is een debetstand ontstaan, die in 2017 € 7.327,87 bedroeg. Nadat de achterstand in september 2017 tijdelijk was ingelopen, is begin maart 2018 weer een betalingsachterstand ontstaan. Het heeft vervolgens tot september 2021 geduurd totdat de achterstand werd ingelost. Hoewel de betalingsachterstanden op de betaalrekening aanvankelijk relatief gering waren, was [verzoeker] niet in staat de bedragen direct te voldoen. Dit alles getuigt niet van een financiële stabiele situatie.
4.9.
In het algemeen geldt dat het belang bij verwijdering van de registraties zwaarder weegt naarmate meer tijd is verstreken. In dit geval hebben de registraties echter relatief kort geleden plaatsgevonden en legt de factor tijdverloop geen groot gewicht in de schaal. [verzoeker] heeft daarnaast onvoldoende inzicht gegeven in zijn huidige financiële situatie. De accountantsverklaring die hij heeft overgelegd heeft betrekking op twee ondernemingen van [verzoeker] en bevat geen gegevens over zijn persoonlijke financiële situatie. Informatie over de maandelijkse inkomsten van [verzoeker] , zijn vaste lasten of zijn maandelijkse uitgaven ontbreekt. De verklaring van de accountant dat [verzoeker] met een actief dividendbeleid ertoe in staat moet zijn aan zijn persoonlijke financiële verplichtingen te voldoen, biedt zonder nadere gegevens over de persoonlijke omstandigheden geen houvast om te kunnen concluderen dat de financiële situatie van [verzoeker] op dit moment stabiel is. Daarbij weegt mee dat [verzoeker] in het verleden ondanks een hoog inkomen forse schulden heeft laten ontstaan.
4.10.
Rabobank kan gezien dit alles – de structurele en langdurige betalingsachterstanden in het verleden, het relatief korte tijdbestek sinds de registraties en het ontbreken van inzicht in de huidige financiële situatie van [verzoeker] – worden gevolgd in haar betoog dat kredietverstrekkers nog steeds kennis moeten kunnen nemen van het kredietverleden van [verzoeker] en dat [verzoeker] ook nog steeds beschermd moet worden tegen overkreditering. Het belang van [verzoeker] weegt daar niet tegenop, in het bijzonder niet omdat van een direct persoonlijk belang niet is gebleken. [verzoeker] heeft enkel een zakelijk belang gesteld; de ondernemingen van [verzoeker] kunnen door de registraties geen langlopende financieringen afsluiten bij bancaire instellingen, tegen een marktconform rentepercentage. Dit belang is onvoldoende zwaarwegend. Verder is niet gesteld dat de ondernemingen hierdoor in de problemen zijn geraakt of zullen raken.
4.11.
Gelet op de doelstelling van het CKI (zie 4.8) zijn de BKR-registraties proportioneel. [verzoeker] heeft immers gedurende lange tijd structurele en forse betalingsproblemen gehad. De registraties zijn ook in overeenstemming met het proportionaliteitsbeginsel, omdat kredietverstrekkers geen andere manier hebben om kennis te nemen van het financiële verleden van [verzoeker] .
4.12.
[verzoeker] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van Rabobank tot op heden begroot op:
- griffierecht 676,00
- salaris advocaat
1.126,00(2 punten × tarief € 563,00)
Totaal € 1.802,00
4.13.
De nakosten worden begroot zoals onder de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de verzoeken af;
5.2.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten, aan de zijde van Rabobank tot op heden begroot op € 1.802,00,
5.3.
veroordeelt [verzoeker] in de na deze beschikking ontstane kosten, begroot op
€ 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [verzoeker] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan de beschikking heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak en
5.4.
verklaart de kostenveroordelingen onder 5.2 en 5.3 uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C.H. Broesterhuizen, rechter, bijgestaan door
mr. C.E.P. Honing, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2022. [5]

Voetnoten

1.Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG.
3.vgl. conclusie AG 15 september 2021, punt 2.34, ECLI:NL:PHR:2021:831, bij HR 3 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1814.
4.Hoge Raad 9 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ8097.
5.type: CEPH