ECLI:NL:RBAMS:2022:6048

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 september 2022
Publicatiedatum
21 oktober 2022
Zaaknummer
13/117779-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in België

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 september 2022 uitspraak gedaan op een vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Rechtbank van Eerste Aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde, België. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 22 juni 2022 en betreft strafbare feiten die de opgeëiste persoon zou hebben gepleegd, waaronder deelneming aan een criminele organisatie en witwassen van opbrengsten van misdrijven. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de onschuldverweer van zijn raadsman verworpen, waarbij werd gesteld dat de opgeëiste persoon niet had aangetoond dat hij onschuldig was aan de hem verweten feiten. De rechtbank heeft ook de detentiegarantie van België beoordeeld en vastgesteld dat er voldoende waarborgen zijn dat de opgeëiste persoon in Nederland zijn straf zal ondergaan, mocht hij worden veroordeeld. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen weigeringsgronden zijn die zich verzetten tegen de overlevering en heeft deze toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/117779-22
RK nummer: 22/3253
Datum uitspraak: 7 september 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 22 juni 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 11 mei 2022 door de Rechtbank van Eerste Aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Angola) op [geboortedag] 1996,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres], [plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 24 augustus 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. L.J.H. Kortz, advocaat te Utrecht.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Angolese en Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een bevel tot aanhouding van 11 mei 2022 van de Rechtbank van Eerste Aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde (België).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid: feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 1, 9, 11 en 20, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie
witwassen van opbrengsten van misdrijven
informatiecriminaliteit
oplichting
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.Onschuldverweer ex artikel 26, vierde lid, OLW

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft gewezen op het standpunt van de opgeëiste persoon dat hij onschuldig is, omdat de opgeëiste persoon geen gelden heeft ontvangen op zijn bankrekening. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft de raadsman aangevoerd dat hij de bankrekeningnummers van de bewindvoerder heeft gekregen vanaf maart 2021, waarop te zien zou zijn dat er geen gelden zijn gestort in het licht van strafbare feiten. De raadsman is van mening dat de beschuldiging van de strafbare feiten zoals genoemd in het EAB niet kunnen worden bewezen en heeft verzocht nader onderzoek in te stellen ter beoordeling van de schuld van de opgeëiste persoon. De behandeling van de zaak dient daartoe te worden aangehouden zodat nader onderzoek naar die bankrekening kan plaatsvinden en de onschuld van de opgeëiste persoon aldus kan worden aangetoond.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat op grond van de in het EAB opgenomen informatie sprake is van een redelijk vermoeden van schuld jegens de opgeëiste persoon en dat de beantwoording van die vraag aan de uitvaardigende justitiële autoriteit is. De verdenking in het EAB luidt dat de opgeëiste persoon zou instaan voor het ronselen van bankkaarten en het effectief
cashenvan de frauduleus ontvangen gelden nadat deze op een geldezel-rekening zijn ontvangen. Het EAB vermeldt niet dat het effectief
cashendigitaal zou zijn gebeurd en het is geen vereiste - nog los van de eis dat de onschuld onverwijld dient te worden aangetoond - dat het bankrekeningnummer waarop het geld is ontvangen op naam van de opgeëiste persoon zou staan.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat de raadsman de onschuld van de opgeëiste persoon niet bij zijn verhoor door de rechtbank heeft aangetoond. De onschuldbewering kan reeds om die reden niet leiden tot weigering van de overlevering.
De rechtbank overweegt voorts en strikt genomen ten overvloede dat de gestelde omstandigheid dat op de bankrekeningen van de opgeëiste persoon geen geld is gestort met betrekking tot de strafbare feiten, gezien de vermeende rol van de opgeëiste persoon, niet toe leidt dat onomstotelijk kan worden vastgesteld dat hij de hem verweten feiten onmogelijk gepleegd kan hebben.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde, heeft de volgende garantie gegeven:
Overeenkomstig aanhoudingsbevel, artikel bied ik 5 u de §3 van garantie het voor de kaderbesluit terugkeer van naar 13 juni Nederland 2002 van de betreffende door u over het te Europees leveren onderdaan of ingezetene, in casu [opgeëiste persoon].
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of aldaar maatregel te is ondergaan. veroordeeld, De terugkeer deze zal persoon gebeuren naar op Nederland basis van zal het terugkeren Europees Kaderbesluit straf of straffen inzake maatregel de of toepassing maatregelen van het uitgesproken beginsel om zijn vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een van lidstaat van wederzijdse de Europese erkenning Unie op de (2008/909/JBZ).
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB heeft betrekking op feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering in die situatie weigeren.
De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
  • het onderzoek is in België is aangevangen;
  • het bewijs bevindt zich in België;
  • de slachtoffers bevinden zich in België;
  • de medeverdachten worden in België vervolgd;
  • het Nederlandse Openbaar Ministerie is niet voornemens de opgeëiste persoon of de medeverdachten ten aanzien van deze strafbare feiten te vervolgen.
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft de rechtbank verzocht de overlevering op grond van dit artikel te weigeren en heeft daartoe aangevoerd dat artikel 13, tweede lid, sub a OLW van toepassing is. Nederland zou onderzoekshandelingen kunnen verrichten, er zijn meerdere Nederlandse verdachten en er loopt mogelijk ook een Nederlands strafrechtelijk onderzoek.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn;
- de weigeringsgrond ertoe strekt te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
De feiten worden weliswaar geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd maar gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd, maakt dit oordeel niet anders.

8.Detentieomstandigheden België

Bij uitspraak van 22 juni 2021 [1] heeft de rechtbank geoordeeld dat in België een reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling voor gedetineerden die terecht komen
in een instelling waar sprake is van grondslapers, waardoor de minimale persoonlijke ruimte van 3m2 in een meerpersoonscel niet meer is gewaarborgd, alsmede waar sprake is van niet-afgeschermde toiletten in meerpersoonscellen. De detentie-instellingen waar hiervan sprake is, zijn: Antwerpen, Gent, Brugge, Oudenaarde, Hasselt, Dendermonde en Mechelen.
De rechtbank stelt vast dat er bij brief van 9 september 2021, afkomstig van de Directeur-generaal bij het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele Rechten en Vrijheden, te Brussel de volgende algemene detentiegarantie is gegeven:
Als algemene regel, kunnen in België de volgende algemene waarborgen gegeven worden bij een overlevering in het kader van de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel:
  • De overgeleverde persoon zal in een cel worden opgesloten waarvan de oppervlakte en de inrichting beantwoordt aan de normen van het CPT van de Europese Raad (minimum 3m2). Dit zowel wanneer hij alleen verblijft in een cel als wanneer hij een daarvoor aangepaste en grotere cel deelt met een andere persoon.
  • De sanitaire blokken, doorgaans voorzien van een wasbak en toilet, zijn afgescheiden van de rest van de cel door een muur of door een scherm. Soms is er ook een douche voorzien. In dat geval is het sanitair complex afgescheiden van de rest van de cel.
Eerder in deze brief is ten aanzien van gevangenissen waar gedetineerden op een extra matras slapen, ofwel waar de ‘grondslapers-problematiek’ zich voordoet, over de celruimte en de sanitaire blokken de volgende opmerking gemaakt:
Bovendien garanderen wij dat in de gevangenissen waarin dit fenomeen zich voordoet, er zal op toegezien worden dat de overgeleverden niet zullen worden opgesloten in een dergelijke afdeling zodat de overgeleverde personen ten minste over 3m2 personal space beschikken exclusief de sanitaire blokken.
In haar uitspraak van 7 oktober 2021 [2] heeft de rechtbank overwogen dat de hiervoor genoemde brief van de Belgische autoriteiten van 9 september 2021 in elke overleveringszaak geldig is, zoals de Belgische autoriteiten in bedoelde brief hebben bevestigd, en dat het om die reden niet noodzakelijk is dat voor elke opgeëiste persoon een individuele detentiegarantie wordt opgevraagd.
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in de algemene detentiegarantie. [3] De rechtbank is van oordeel dat het reële gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling dat zij ten aanzien van voornoemde penitentiaire inrichtingen heeft aangenomen, hiermee voor de opgeëiste persoon is weggenomen.

9.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

10.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6, 7, 11 en 13 OLW.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Rechtbank van Eerste Aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde (België) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en J. van Zijl, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Reinders griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 7 september 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rechtbank Amsterdam 22 juni 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:3243.
2.Rechtbank Amsterdam 7 oktober 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:5759.
3.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak