ECLI:NL:RBAMS:2022:6042

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 september 2022
Publicatiedatum
21 oktober 2022
Zaaknummer
13/117585-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot criminele organisatie en informaticabedrog

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 september 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Rechtbank van Eerste Aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde, België. De vordering is ingediend door de officier van justitie en betreft de opgeëiste persoon, die wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie en informaticabedrog. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld. De verdediging heeft aangevoerd dat het EAB ongenoegzaam is, maar de rechtbank oordeelt dat de feiten voldoende duidelijk zijn omschreven en dat het specialiteitsbeginsel gewaarborgd is. De rechtbank heeft ook de detentiegarantie van België beoordeeld en geconcludeerd dat deze voldoende is om te waarborgen dat de opgeëiste persoon niet het risico loopt op onmenselijke of vernederende behandeling. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de overlevering toe te staan, omdat aan alle wettelijke vereisten is voldaan en er geen weigeringsgronden zijn.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/117585-22
RK nummer: 22/3247
Datum uitspraak: 7 september 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 22 juni 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 11 mei 2022 door de Rechtbank van Eerste Aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 24 augustus 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.H. Aalmoes, advocaat te Amsterdam.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een bevel tot aanhouding van 11 mei 2022 van de Rechtbank van Eerste Aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde (België).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Genoegzaamheid
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft aan de hand van haar pleitnota aangevoerd dat het EAB ongenoegzaam is, omdat het voor de opgeëiste persoon niet duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt gevraagd, evenals wat de rol van de opgeëiste persoon zou zijn. De overlevering dient daarom te worden geweigerd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de overlevering dient te worden toegestaan. De feiten, pleegplaats en pleegdatum zijn genoegzaam omschreven, de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon is voldoende duidelijk en de naleving van het specialiteitsbeginsel is gewaarborgd. Het EAB voldoet daarmee aan de vereisten.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In de onderhavige zaak geldt het volgende. De opgeëiste persoon wordt er van verdacht dat hij deel uitmaakt van een criminele organisatie die sinds 1 januari 2018 tot heden actief is en zich in die periode bezig heeft gehouden met feiten van informaticabedrog,
hackingen de grootschalige witwas van de hieruit onrechtmatig verkregen inkomsten. De rol van de opgeëiste persoon zou zijn dat hij instaat voor het effectief
cashenvan de frauduleus ontvangen gelden nadat deze op de geldezel-rekening zijn ontvangen, wat onder andere blijkt uit camerabeelden. De feiten hebben zich afgespeeld te Wetteren, Mechelen, Aalter, elders in het Belgische rijk en in Nederland. De rechtbank is van oordeel dat op basis van de omschrijvingen van de strafbare feiten in het EAB voldoende duidelijk is waarvoor de overlevering van de opgeëiste persoon wordt verzocht en dat daarmee het specialiteitsbeginsel gewaarborgd is. Er is voldaan aan alle wettelijke vereisten van artikel 2 OLW. Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.

4.Strafbaarheid: feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft
aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 1, 9, 11 en 20, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie
witwassen van opbrengsten van misdrijven
informatiecriminaliteit
oplichting
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde, heeft de volgende garantie gegeven:
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel, bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u over te leveren onderdaan of ingezetene, in casu [opgeëiste persoon] .
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om zijn straf of maatregel aldaar te ondergaan. De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ).
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB heeft betrekking op feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering in die situatie weigeren.
De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
  • het onderzoek is in België aangevangen;
  • de medeverdachten worden in België vervolgd;
  • het bewijs bevindt zich in België;
  • de slachtoffers zijn Belgisch;
  • de Nederlandse autoriteiten zijn niet voornemens om vervolging in te stellen en de onderzoekshandelingen die de Nederlandse autoriteiten hebben verricht, zijn slecht verricht op verzoek van de Belgische autoriteiten.
De raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft de rechtbank verzocht de overlevering op grond van dit artikel te weigeren en heeft aan de hand van haar pleitnota daartoe het volgende aangevoerd. De feiten hebben zich gedeeltelijk op Nederlands grondgebied afgespeeld en er is sprake geweest van een intensieve samenwerking tussen de Nederlandse en Belgische politie, waarbij de Nederlandse justitie onderzoekshandelingen in deze zaak heeft verricht.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn;
- de weigeringsgrond ertoe strekt te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
De feiten worden weliswaar geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd, maar gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen. Hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd, maakt dit oordeel niet anders

8.Detentieomstandigheden België

Bij uitspraak van 22 juni 2021 [1] heeft de rechtbank geoordeeld dat in België een reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling voor gedetineerden die terecht komen
in een instelling waar sprake is van grondslapers, waardoor de minimale persoonlijke ruimte van 3m2 in een meerpersoonscel niet meer is gewaarborgd, alsmede waar sprake is van niet-afgeschermde toiletten in meerpersoonscellen. De detentie-instellingen waar hiervan sprake is, zijn: Antwerpen, Gent, Brugge, Oudenaarde, Hasselt, Dendermonde en Mechelen.
De rechtbank stelt vast dat er bij brief van 9 september 2021, afkomstig van de Directeur-generaal bij het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele Rechten en Vrijheden, te Brussel de volgende algemene detentiegarantie is gegeven:
Als algemene regel, kunnen in België de volgende algemene waarborgen gegeven worden bij een overlevering in het kader van de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel:
  • De overgeleverde persoon zal in een cel worden opgesloten waarvan de oppervlakte en de inrichting beantwoordt aan de normen van het CPT van de Europese Raad (minimum 3m2). Dit zowel wanneer hij alleen verblijft in een cel als wanneer hij een daarvoor aangepaste en grotere cel deelt met een andere persoon.
  • De sanitaire blokken, doorgaans voorzien van een wasbak en toilet, zijn afgescheiden van de rest van de cel door een muur of door een scherm. Soms is er ook een douche voorzien. In dat geval is het sanitair complex afgescheiden van de rest van de cel.
Eerder in deze brief is ten aanzien van gevangenissen waar gedetineerden op een extra matras slapen, ofwel waar de ‘grondslapers-problematiek’ zich voordoet, over de celruimte en de sanitaire blokken de volgende opmerking gemaakt:
Bovendien garanderen wij dat in de gevangenissen waarin dit fenomeen zich voordoet, er zal op toegezien worden dat de overgeleverden niet zullen worden opgesloten in een dergelijke afdeling zodat de overgeleverde personen ten minste over 3m2 personal space beschikken exclusief de sanitaire blokken.
In haar uitspraak van 7 oktober 2021 [2] heeft de rechtbank overwogen dat de hiervoor genoemde brief van de Belgische autoriteiten van 9 september 2021 in elke overleveringszaak geldig is, zoals de Belgische autoriteiten in bedoelde brief hebben bevestigd, en dat het om die reden niet noodzakelijk is dat voor elke opgeëiste persoon een individuele detentiegarantie wordt opgevraagd.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft aan de hand van haar pleitnota aangevoerd dat de overlevering dient te worden geweigerd op grond van artikel 11, eerste lid, OLW, omdat de garantie niet langer houdbaar is. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsvrouw onder meer verwezen naar een rapport van de Centrale Toezichtraad voor het Gevangeniswezen van 28 april 2022, waarin wordt vastgesteld dat de gezondheidstoestand in de gevangenissen opnieuw verslechtert en dat de overbevolking blijft toenemen. De algemene detentiegarantie van 9 september 2021 kan, gelet op de actuele situatie, geen zekerheid meer kan bieden dat de opgeëiste persoon een reëel gevaar loopt dat zijn door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie gewaarborgde grondrechten zullen worden geschonden. Ook is er geen individuele detentiegarantie verstrekt.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de algemene garantie volstaat om het individuele reële gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling weg te nemen.
Oordeel van de rechtbank
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in de algemene detentiegarantie. [3] De rechtbank is van oordeel dat het reële gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling dat zij ten aanzien van voornoemde penitentiaire inrichtingen heeft aangenomen, hiermee voor de opgeëiste persoon is weggenomen.
De omstandigheid dat er tot op heden nog steeds sprake is van een ook door de rechtbank onderkende zorgelijke situatie als gevolg van overbevolking in voornoemde Belgische detentie-instellingen leidt niet tot de vaststelling dat de rechtbank niet langer uit kan gaan van de geboden zekerheid in de garantie. Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.

9.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

10.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Rechtbank van Eerste Aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde (België) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en J. van Zijl, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Reinders griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 7 september 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rechtbank Amsterdam 22 juni 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:3243.
2.Rechtbank Amsterdam 7 oktober 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:5759.
3.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak