ECLI:NL:RBAMS:2022:6038

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 juni 2022
Publicatiedatum
21 oktober 2022
Zaaknummer
13/751846-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot Poolse nationaliteit en gelijkstellingsverweer

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 juni 2022 uitspraak gedaan op een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Regional Court in Rybnik, Polen, op 10 juni 2021. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1986, is gedetineerd in Nederland en verzoekt om overlevering aan Polen voor vervolging en tenuitvoerlegging van een vrijheidsbenemende straf.

Tijdens de zitting op 23 juni 2022 is de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en is het gelijkstellingsverweer, dat beoogt de opgeëiste persoon gelijk te stellen aan een Nederlander, besproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdediging geen nieuwe bewijsstukken heeft overgelegd die de onderbouwing van het gelijkstellingsverweer ondersteunen. Hierdoor is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon niet voldoet aan de vereisten om gelijkgesteld te worden met een Nederlander.

De rechtbank heeft ook overwogen dat er in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het recht op een eerlijk proces, maar dat de opgeëiste persoon geen concrete elementen heeft aangedragen die wijzen op een individueel reëel gevaar in zijn specifieke situatie. Gezien het feit dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en er geen weigeringsgronden zijn, heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee rechters in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751846-21
RK nummer: 22/1847
Datum uitspraak: 23 juni 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 1 april 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 10 juni 2021 door de
Regional Court in Rybnik 3rd Criminal Division(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1986,
woonadres: [adres],
gedetineerd in het Justitieel Centrum [locatie],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Tussenuitspraak 15 juni 2022
In de tussenuitspraak van 15 juni 2022 is het procesverloop beschreven van de zitting op 1 juni 2022. Deze beschrijving dient hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd. Bij de genoemde tussenuitspraak is het onderzoek heropend en geschorst voor onbepaalde tijd om de verdediging in staat te stellen het gevoerde gelijkstellingsverweer nader te onderbouwen en om, indien het gelijkstellingsverweer daartoe aanleiding geeft, de officier van justitie in de gelegenheid te stellen bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) te informeren of de verwachting bestaat dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht in Nederland niet zal verliezen ten gevolge van de vervolging en de aan hem opgelegde straf.
Op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Zitting 23 juni 2022
De behandeling van de vordering is met toestemming van de officier van justitie en de opgeëiste persoon op 23 juni 2022 hervat in de stand waarin deze zich bevond op het tijdstip van de heropening en schorsing op 1 juni 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.P.G. van der Weide, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

De rechtbank verwijst naar haar tussenuitspraak van 15 juni 2022 waarin de grondslag en inhoud van het EAB is omschreven onder punt 3. Vermeld is dat uit het EAB blijkt dat de overlevering wordt verzocht voor zowel de vervolging van de opgeëiste persoon, als voor de tenuitvoerlegging van een aan hem opgelegde vrijheidsbenemende straf. De omschrijving in punt 3 dient voor het overige hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.

4.Strafbaarheid

De strafbaarheid van de feiten waar de beslissing en het vonnis op zien is al in de tussenuitspraak van 15 juni 2022 beoordeeld en de bedoelde passages dienen als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6 en 6a OLW

De rechtbank verwijst naar haar tussenuitspraak van 15 juni 2022 waarin de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6 en 6a OLW is omschreven onder punt 5. Dit onderdeel dient hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank herhaalt op deze plaats dat het volgens zowel artikel 6, derde lid, OLW als artikel 6a, negende lid, OLW aan de opgeëiste persoon is om zijn beroep op gelijkstelling te onderbouwen en aan te tonen dat hij vijf jaar onafgebroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000.
Gebleken is dat de verdediging geen nieuwe stukken ter onderbouwing van het gelijkstellingsverweer, te weten documenten waaruit zou moeten blijken dat is voldaan aan het bestaansminimum gedurende een onafgebroken periode van 5 jaar, heeft overgelegd volgens de eisen die voortvloeien uit artikel 6, derde lid, OLW en artikel 6a, negende lid, OLW. De rechtbank is daarom van oordeel dat de opgeëiste persoon niet voldoet aan de vereisten om gelijkgesteld te worden met een Nederlander als bedoeld in artikel 6, derde lid, OLW en artikel 6a, negende lid, OLW.

6.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [1]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [2]

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 45 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5 en 7 van de OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Regional Court in Rybnik 3rd Criminal Division(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. J.G. Vegter en A.J. Scheijde, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Reinders, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 23 juni 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
2.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (