ECLI:NL:RBAMS:2022:5889

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 september 2022
Publicatiedatum
14 oktober 2022
Zaaknummer
13/752101-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering van een Poolse verdachte op basis van Europees aanhoudingsbevel met waarborg voor terugkeer naar Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 september 2022 uitspraak gedaan over de overlevering van een Poolse verdachte op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een strafrechtelijk onderzoek in Polen naar de verdachte, die wordt verdacht van handel in gestolen voertuigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon juist is en dat hij de Poolse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft ook geconstateerd dat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft, waardoor hij gelijkgesteld kan worden met een Nederlander.

De rechtbank heeft de garantie van de Poolse autoriteiten beoordeeld, waarin is bevestigd dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland kan ondergaan indien hij wordt overgeleverd. De verdediging heeft betoogd dat terugkeergarantie in de praktijk niet wordt nageleefd, maar de rechtbank heeft dit verweer verworpen, omdat er geen objectief verifieerbare stukken zijn overgelegd ter onderbouwing van deze stelling. De rechtbank heeft geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de overlevering van de opgeëiste persoon toe te staan, met inachtneming van de waarborgen die zijn gegeven door de Poolse autoriteiten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, zoals bepaald in de Overleveringswet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752101-17 (EAB II)
RK nummer: 18/5397
Datum uitspraak: 28 september 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 8 augustus 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Dit EAB is uitgevaardigd op 21 september 2017 door
the Regional Court in Szczecin(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1983,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] .
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is laatstelijk behandeld op de openbare zitting van 14 september 2022. Voor het verdere procesverloop verwijst de rechtbank naar de in deze zaak gedane tussenuitspraak van 14 februari 2019. De in die zaak beschreven procesgang wordt hier als herhaald en ingelast beschouwd.1
Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.M.R. Slaghekke, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
Uit voormelde tussenuitspraak van 14 februari 2019 [1] blijkt dat de termijn waarbinnen de rechtbank uitspraak moet doen op de zitting van 27 november 2018 voor onbepaalde tijd verlengd is, hetgeen op grond van het wettelijke kader zoals dat toen gold mogelijk was.
Deze op grond van het oude, kaderbesluitconform uitgelegde artikel 22 OLW genomen beslissing is nog steeds rechtsgeldig. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van
the decision on the application of provisional arrest issued by the District Court Szczecin(Polen) van 30 september 2013 (referentie: VII K 413/12).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Pools recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 26, te weten:
handel in gestolen voertuigen
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon kan op grond van artikel 6, derde lid, OLW worden gelijkgesteld met een Nederlander. De rechtbank heeft vastgesteld dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000, dat hij in Nederland kan worden vervolgd voor de feiten die aan het EAB ten grondslag liggen [3] en dat ten aanzien van hem de verwachting bestaat dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel. [4] De rechtbank ziet geen aanleiding om te veronderstellen dat er zich in de periode tussen de in voetnoot 3 genoemde tussenuitspraak alsmede het advies van de Immigratie- en Naturalisatiedienst en nu omstandigheden hebben voorgedaan die maken dat de opgeëiste persoon niet langer aan deze voorwaarden zou voldoen.
De overlevering van de opgeëiste persoon kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
The Regional Court in Szczecin(Polen) heeft op 10 december 2019 de volgende garantie gegeven:
“In connection with the sent in correspondence of the 7th November 2019 I inform, that Art. 5 section 3 of the Framework Decision of the European Arrest Warrant has been implemented into the Polish legal order and has been reflected in Art. 607 j § 1 and § 2 of the code of criminal procedure, which specifies that if the warrant executing state has extradited a wanted person on condition that the execution of penalty of imprisonment or of another measure consisting in deprivation of liberty is conducted in that state, the enforcement proceedings shall not be instituted, and the court competent to hear the case, immediately after the decision has become valid and final, shall issue an order on the surrender of the convicted person. Consequently, if [opgeëiste persoon] is recognized as a person permanently staying in the warrant executing state in the sense of Art. 5 section 3 of the above cited Decision, then in case when a penalty of imprisonment will become valid and final, he can carry it out in the Netherlands.’
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende, te meer nu de uitvaardigende justitiële autoriteit op 1 juli 2022, naar aanleiding van een vraag van het IRC, bevestigd heeft dat de garantie nog steeds geldig is. [5]
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de terugkeergarantie weliswaar voldoet, maar dat de overlevering toch geweigerd moet worden omdat terugkeergaranties in de praktijk niet zouden worden nageleefd door de Poolse autoriteiten. Ter onderbouwing heeft de raadsvrouw gesteld dat zij en haar kantoorgenoten geen voorbeelden kennen van overgeleverde personen die met een terugkeergarantie ook daadwerkelijk zijn teruggekeerd naar Nederland.
De officier van justitie heeft aangegeven dat hij geen enkel voorbeeld kent van een zaak waarin de terugkeergarantie niet is nageleefd door de Poolse autoriteiten.
De rechtbank gaat voorbij aan het verweer van de raadsvrouw, omdat er geen objectief verifieerbare stukken zijn overgelegd ter onderbouwing van het verweer. Op basis van het vertrouwensbeginsel neemt de rechtbank aan dat de door de uitvaardigende justitiële autoriteit in deze zaak afgegeven garantie nageleefd zal worden.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Szczecin(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. P. van Kesteren en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. A.T.P. van Munster en L.J.F. Ceelie, griffiers.
en uitgesproken ter openbare zitting van 28 september 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

2.Zie o.a. rechtbank Amsterdam 15 april 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:2765
3.Zie in dit kader ook ECLI:NL:RBAMS:2019:982, r.o. 5. In die tussenuitspraak is reeds geoordeeld dat de opgeëiste persoon voldoet aan de eerste twee voorwaarden voor gelijkstelling.
4.Uit een brief van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van 30 september 2019 blijkt dat de opgeëiste persoon zijn recht van verblijf in Nederland niet zal verliezen ten gevolge van de eventueel op te leggen straf of maatregel.