ECLI:NL:RBAMS:2022:586

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 januari 2022
Publicatiedatum
15 februari 2022
Zaaknummer
RK 21/5275
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen DNA-afname van minderjarige veroordeelde in verband met mishandeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 januari 2022 uitspraak gedaan over een bezwaarschrift van een minderjarige veroordeelde tegen de afname van zijn DNA-profiel op grond van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. De veroordeelde, geboren in 2006, was eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 60 uur voor mishandeling. Het bezwaarschrift werd ingediend op 28 september 2021, binnen de wettelijke termijn van veertien dagen. De rechtbank heeft de veroordeelde, zijn moeder, zijn raadsvrouw mr. T.T.H.M. Bruers, en de officier van justitie in besloten raadkamer gehoord.

De raadsvrouw voerde aan dat de opname van het DNA-materiaal niet proportioneel was, gezien de minderjarigheid van de veroordeelde en de omstandigheden van de zaak. De veroordeelde had al een straf gekregen en voelde zich door de opname van zijn DNA behandeld als een crimineel. De officier van justitie daarentegen stelde dat de afname van DNA gerechtvaardigd was, gezien de ernst van de mishandeling en het feit dat de veroordeelde niet zomaar een werkstraf had gekregen.

De rechtbank oordeelde dat de afname van het DNA-profiel voldeed aan de wettelijke eisen en dat er geen uitzonderingen van toepassing waren. De rechtbank concludeerde dat de opname van het DNA-profiel niet disproportioneel was en verklaarde het bezwaar ongegrond. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/094302-21
RK: 21/5275
Beschikking op het bezwaarschrift ex artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (hierna: de Wet) van:

[veroordeelde] ,

geboren op [geboortedag] 2006 te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ),
woonplaats kiezend op het adres van zijn raadsman,
mr. E. El Assrouti, [kantooradres advocaat] ,
veroordeelde.

Het procesverloop

Het bezwaarschrift is op 28 september 2021 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
De rechtbank heeft op 27 januari 2022 veroordeelde, zijn moeder, de raadsvrouw van veroordeelde mr. T.T.H.M. Bruers, waarnemend voor mr. E. El Assrouti en de officier van justitie in besloten raadkamer gehoord.

Inhoud van het bezwaarschrift en het standpunt van de veroordeelde

Het bezwaarschrift is gericht tegen het bepalen van het DNA-profiel van veroordeelde en de opname daarvan in de DNA-databank.
De raadsvrouw van veroordeelde heeft kort samengevat het volgende aangevoerd.
Veroordeelde was destijds 14 jaar en hij is veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke werkstraf. Die straf is opgelegd zodat veroordeelde begeleiding en hulp van een coach zou krijgen. Het gaat met die hulp goed met veroordeelde. Hij is ook begeleid naar een andere school. Er zijn veel beschermende factoren en er is geen gevaar. Ook de Raad voor de Kinderbescherming ziet geen zorgsignalen. De opname van het DNA-materiaal in de databank is in dit geval niet evident proportioneel.
Veroordeelde heeft een andere lezing van wat er is gebeurd. Het betrof een uit de hand gelopen ruzie op school en veroordeelde vindt het dan ook niet rechtvaardig dat zijn celmateriaal wordt opgenomen in de DNA-databank. De hele situatie heeft veel impact op hem gehad, ook omdat hij naar een ander school moest. Door de opname van zijn DNA-materiaal in de databank voelt hij zich behandelt als een crimineel. Daarbij is hiervoor en ook nadien niet meer met justitie in aanraking geweest. De verwachting is dat hij niet meer de fout in zal gaan.
Veroordeelde heeft nog aangevoerd dat het voor hem voelt als een schending van zijn privacy. Hij heeft al een straf gehad en dan komt ook dit er nog bij. Hij doet erg zijn best en hij ziet geen reden voor opname van zijn DNA-materiaal in de DNA-databank.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het bezwaarschrift ongegrond dient te worden verklaard omdat de uitzonderingen voor afname DNA zoals in de Wet beschreven niet op veroordeelde van toepassing zijn en recidive niet valt uit te sluiten. Het betreft een heftig feit, namelijk mishandeling en daarvoor heeft veroordeelde straf gekregen. De politierechter heeft niet zomaar een werkstraf van 60 uur voor mishandeling opgelegd. Veroordeelde heeft het slachtoffer bij de keel gepakt en er is letsel geconstateerd. Het gerechtshof heeft in hoger beroep het vonnis van de politierechter bevestigd. Dat rechtvaardigt de afname van celmateriaal en opname van dat DNA-materiaal in de DNA-databank. De officier van justitie acht dit niet disproportioneel.

De beoordeling

Uit de stukken van het dossier en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
Bij bevel van 16 augustus 2021 heeft de officier van justitie bepaald dat van veroordeelde celmateriaal zal worden afgenomen ter bepaling en verwerking van zijn DNA-profiel.
Op 15 september 2021 is het celmateriaal van veroordeelde afgenomen.
Het bezwaarschrift is op 28 september 2021 ter griffie van deze rechtbank ingediend, derhalve binnen de in artikel 7 van de Wet genoemde termijn van veertien dagen. Veroordeelde kan in zoverre worden ontvangen in zijn bezwaar.
Als grondslag van het bevel heeft gediend het vonnis van 15 juni 2021 van de kinderrechter, waarbij veroordeelde ter zake van mishandeling (artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht (Sr)) is veroordeeld tot (onder meer) een werkstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen jeugddetentie voorwaardelijk met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht naar de maatstaf van 2 uren per dag en met bijzondere voorwaarden en een proeftijd van 2 jaren.
Uitgangspunt
De rechtbank stelt, met de Hoge Raad, voorop dat tekst, doel en strekking van de Wet als uitgangspunt hebben dat bij iedere veroordeelde als bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet, celmateriaal wordt afgenomen. De officier van justitie is verplicht een daartoe strekkend bevel te geven, tenzij sprake is van een uitzonderingsgeval (Hoge Raad 13 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC8231 en ECLI:NL:HR:2008:BC8234, herhaald in Hoge Raad 7 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:626)
Uitzonderingen
Op grond van artikel 2 lid 1, aanhef en onder b van de Wet beveelt de officier van justitie de afname ‘tenzij redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel, gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd, niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde’.
Aard van het misdrijf
Blijkens de wetsgeschiedenis ziet de maatstaf ‘aard van het misdrijf’ op misdrijven waarbij DNA-onderzoek geen bijdrage kan leveren aan de opsporing.
Bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd
De maatstaf ‘bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd’ hangt samen met de persoon van de veroordeelde. Het gaat daarbij om de situatie dat, ondanks een veroordeling wegens misdrijf, in de gegeven omstandigheden een DNA-onderzoek niet kan worden gerechtvaardigd (Hoge Raad 13 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC8231 en ECLI:NL:HR:2008:BC8234). Hieraan kan worden toegevoegd dat, hoewel in de Wet geen onderscheid wordt gemaakt tussen meerderjarigen en minderjarigen, de rechter bij zijn oordeel of sprake is van ‘bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd’ de omstandigheid dat de veroordeelde ten tijde van het plegen van het feit minderjarig was moet betrekken. Of, en in welke mate bijzondere omstandigheden aan de orde zijn, zal afhangen van de omstandigheden van het geval. Een relevante factor in dit verband kan allereerst zijn of de gevolgen van het bepalen en verwerken van het DNA-profiel evident disproportioneel zijn, gelet op de omstandigheid dat het feit is begaan toen de veroordeelde minderjarig was. Daarnaast kan de rechter betrekken of, mede gelet op de omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd en de leeftijd van de veroordeelde ten tijde van het misdrijf, sprake is van een gering recidivegevaar. Daarvoor kan ook van belang zijn of aanwijzingen bestaan voor eerder gepleegde relevante misdrijven (Hoge Raad 7 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:626).
Beoordeling van het bezwaarschrift
De rechtbank stelt vast dat artikel 300 Sr, waarvoor veroordeelde tot een taakstraf is veroordeeld, valt onder de categorie misdrijven als bedoeld in artikel 67 lid 1 Sv.
Aan de voorwaarden zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 juncto artikel 1, onder c van de Wet is derhalve voldaan.
De rechtbank overweegt dat veroordeelde weliswaar minderjarig is, maar hij wel door de rechtbank en het gerechtshof is veroordeeld voor mishandeling. Een voorwaardelijke werkstraf van 60 uur wordt niet zomaar voor een mishandeling opgelegd. Deze voorwaardelijke werkstraf opgelegd is opgelegd omdat de Raad voor Kinderbescherming het nodig vindt dat er controle wordt gehouden op veroordeelde. Het fijn is dat het nu beter gaat met veroordeelde en de kans op recidive minder wordt, maar dit maakt niet dat sprake is van uitzonderingen zoals door de Wet bedoeld wordt. De opname van het DNA-profiel van veroordeelde acht de rechtbank niet disproportioneel.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat in het onderhavig geval de hiervoor genoemde uitzonderingen zich niet voordoen.

Conclusie

Nu het bevel tot DNA-afname bij veroordeelde voldoet aan de daaraan door de wet gestelde eisen en de uitzonderingen als bedoeld in artikel 2 van de Wet zich hier niet voordoen, zal de rechtbank het bezwaar ongegrond verklaren.
De rechtbank komt tot de volgende beslissing.

Beslissing

De rechtbank verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door
mr. H.E. Hoogendijk, rechter,
in tegenwoordigheid van A. Gordon, griffier
en in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2022.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.