ECLI:NL:RBAMS:2022:586
Rechtbank Amsterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Bezwaar tegen DNA-afname van minderjarige veroordeelde in verband met mishandeling
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 januari 2022 uitspraak gedaan over een bezwaarschrift van een minderjarige veroordeelde tegen de afname van zijn DNA-profiel op grond van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. De veroordeelde, geboren in 2006, was eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 60 uur voor mishandeling. Het bezwaarschrift werd ingediend op 28 september 2021, binnen de wettelijke termijn van veertien dagen. De rechtbank heeft de veroordeelde, zijn moeder, zijn raadsvrouw mr. T.T.H.M. Bruers, en de officier van justitie in besloten raadkamer gehoord.
De raadsvrouw voerde aan dat de opname van het DNA-materiaal niet proportioneel was, gezien de minderjarigheid van de veroordeelde en de omstandigheden van de zaak. De veroordeelde had al een straf gekregen en voelde zich door de opname van zijn DNA behandeld als een crimineel. De officier van justitie daarentegen stelde dat de afname van DNA gerechtvaardigd was, gezien de ernst van de mishandeling en het feit dat de veroordeelde niet zomaar een werkstraf had gekregen.
De rechtbank oordeelde dat de afname van het DNA-profiel voldeed aan de wettelijke eisen en dat er geen uitzonderingen van toepassing waren. De rechtbank concludeerde dat de opname van het DNA-profiel niet disproportioneel was en verklaarde het bezwaar ongegrond. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.