Op 4 oktober 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten. De zaak betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1997, die wordt verdacht van strafbare feiten die zijn gepleegd tussen 17 maart 2019 en 15 juli 2019. De rechtbank heeft de vordering tot overlevering behandeld op een openbare zitting op 20 september 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M. Westerman, aanwezig was, evenals de raadsman van de opgeëiste persoon, mr. J.W.M. Kromme.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon juist is en dat hij de Poolse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft de weigeringsgrond van artikel 13 van de Overleveringswet (OLW) verworpen, omdat er onvoldoende aanwijzingen waren dat de feiten deels of geheel op Nederlands grondgebied zijn gepleegd. Ook de verweren op basis van het proportionaliteits- en subsidiariteitsbeginsel zijn verworpen, waarbij de rechtbank heeft geoordeeld dat de Poolse rechter niet lichtvaardig van het EAB gebruik maakt.
Ten slotte heeft de rechtbank vastgesteld dat er geen structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde zijn die een individueel reëel gevaar van schending van het recht op een eerlijk proces zouden kunnen opleveren. De rechtbank heeft daarom besloten de overlevering toe te staan, aangezien het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en er geen weigeringsgronden zijn. De uitspraak is gedaan door mr. M.C.M. Hamer, voorzitter, en mrs. J.A.A.G. de Vries en A. Pahladsingh, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. D. Gigengack.