ECLI:NL:RBAMS:2022:5764

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 oktober 2022
Publicatiedatum
7 oktober 2022
Zaaknummer
13/178577-22 (EAB II)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in Polen

Op 4 oktober 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten. De zaak betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1997, die wordt verdacht van strafbare feiten die zijn gepleegd tussen 17 maart 2019 en 15 juli 2019. De rechtbank heeft de vordering tot overlevering behandeld op een openbare zitting op 20 september 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M. Westerman, aanwezig was, evenals de raadsman van de opgeëiste persoon, mr. J.W.M. Kromme.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon juist is en dat hij de Poolse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft de weigeringsgrond van artikel 13 van de Overleveringswet (OLW) verworpen, omdat er onvoldoende aanwijzingen waren dat de feiten deels of geheel op Nederlands grondgebied zijn gepleegd. Ook de verweren op basis van het proportionaliteits- en subsidiariteitsbeginsel zijn verworpen, waarbij de rechtbank heeft geoordeeld dat de Poolse rechter niet lichtvaardig van het EAB gebruik maakt.

Ten slotte heeft de rechtbank vastgesteld dat er geen structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde zijn die een individueel reëel gevaar van schending van het recht op een eerlijk proces zouden kunnen opleveren. De rechtbank heeft daarom besloten de overlevering toe te staan, aangezien het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en er geen weigeringsgronden zijn. De uitspraak is gedaan door mr. M.C.M. Hamer, voorzitter, en mrs. J.A.A.G. de Vries en A. Pahladsingh, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. D. Gigengack.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/178577-22 (EAB II)
RK nummer: 22/3590
Datum uitspraak: 4 oktober 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 18 juli 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 4 maart 2021 door de
Sąd Okręgowy w Piotrkowie Trybunalski (Piotrków Trybunalski Regional Court),Polen, en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1997,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 20 september 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.W.M. Kromme, advocaat te Ridderkerk, en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een bevel tot voorlopige hechtenis van de
Radomsko District Courtvan 26 februari 2021 (referentienummer: II Kp 41/21; PR Ds. 1723.2019
at the Radomsko Public District Prosecution Service).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Pools recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid: Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW.
De feiten vallen op deze lijst onder nummer 8, te weten:
fraude, met inbegrip van fraude waardoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden geschaad zoals bedoeld in de Overeenkomst van 26 juli 1995 aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet aangetoond.
De onschuldbewering kan reeds om die reden niet leiden tot weigering van de overlevering.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond van artikel 13 OLW aan de orde is. De strafbare feiten zouden volgens het EAB zijn gepleegd in de periode van 17 maart 2019 tot 15 juli 2019, terwijl de opgeëiste persoon op 8 mei 2019 naar Nederland is gekomen. Als hij al bij de feiten is betrokken, dan zou hij de feiten geheel of gedeeltelijk vanuit Nederlands grondgebied hebben gepleegd.
Met de officier van justitie en anders dan de raadsman, ziet de rechtbank in het EAB onvoldoende aanwijzingen voor de conclusie dat de feiten deels of geheel op Nederlands grondgebied zouden zijn gepleegd. De weigeringsgrond van artikel 13 OLW is dan ook niet aan de orde.

7.Proportionaliteits- en subsidiariteitsbeginsel

De raadsman heeft gesteld dat overlevering in strijd is met het proportionaliteitsbeginsel, omdat het gaat om relatief geringe feiten en de opgeëiste persoon sinds mei 2019 een bestaan in Nederland heeft opgebouwd. Ook is het verzoek in strijd met het subsidiariteitsbeginsel, nu er minder vergaande mogelijkheden voor de hand liggen. Zo is de opgeëiste persoon bereid om zijn medewerking te verlenen aan een Europees Onderzoeksbevel (EOB).
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de verweren, die naar de rechtbank begrijpt inhouden dat de overlevering onevenredig zou zijn, niet slagen.
Gelet op het vertrouwensbeginsel moet de rechtbank ervan uitgaan dat de Poolse rechter niet lichtvaardig van het instrument van het EAB gebruik maakt en bij de uitvaardiging van het EAB in het bijzonder de evenredigheid van de uitvaardiging daarvan heeft getoetst. Slechts in uitzonderlijke omstandigheden kan dit uitgangspunt worden verlaten. Hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht is daarvoor niet voldoende. De rechtbank verwerpt de verweren.
8. Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [1]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [2]

9.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

10.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 van de OLW.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Sąd Okręgowy w Piotrkowie Trybunalski (Piotrków Trybunalski Regional Court),Polen, voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Gigengack, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 4 oktober 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
2.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (