ECLI:NL:RBAMS:2022:5759

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 oktober 2022
Publicatiedatum
7 oktober 2022
Zaaknummer
13/179595-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot een Poolse verdachte

Op 4 oktober 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een Poolse verdachte op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 18 juli 2022 en betreft een vonnis van de regionale rechtbank in Lublin, Polen, dat op 17 mei 2022 is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1990 en gedetineerd in Nederland, heeft afstand gedaan van zijn recht om te worden gehoord. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de relevante feiten onderzocht, waaronder de omstandigheden van het EAB en de weigeringsgronden zoals genoemd in de Overleveringswet (OLW).

De verdediging stelde dat de overlevering moest worden geweigerd op basis van artikel 12 OLW, omdat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de rechtszaak die tegen hem liep. De officier van justitie betoogde echter dat de overlevering moest worden toegestaan, omdat er geen sprake was van de omstandigheden die een weigering rechtvaardigen. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen, de informatie uit de aanvullende documenten voldoende was om aan te nemen dat hij op de hoogte was van de procedure en dat de oproeping correct was verzonden.

De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden waren die de overlevering in de weg stonden en dat het EAB voldeed aan de wettelijke eisen. De rechtbank heeft daarom besloten de overlevering toe te staan, waarbij zij ook rekening hield met de structurele gebreken in de Poolse rechtsorde, maar geen individueel reëel gevaar voor de opgeëiste persoon kon vaststellen. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee andere rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/179595-22
RK nummer: 22/3561
Datum uitspraak: 4 oktober 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 18 juli 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 17 mei 2022 door
the Regional Court (Sąd Okręgowy) in Lublin(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1990,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats detentie] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 20 september 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Westerman, en de raadsman van de opgeëiste persoon, mr. G. Demir, advocaat te Gilze. De opgeëiste persoon heeft schriftelijk afstand gedaan van zijn recht om op de vordering te worden gehoord. De raadsman heeft verklaard door de opgeëiste persoon uitdrukkelijk gemachtigd te zijn om namens hem het woord te voeren.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis van de
District Court (Sąd Rejonowy) in Puławyvan 2 februari 2021 (referentienummer: II K 1049/19). Het vonnis is onherroepelijk geworden op 10 februari 2021.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en twee maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden geweigerd, nu uit het EAB blijkt dat de omstandigheden zoals genoemd in artikel 12, sub a tot en met sub d, OLW zich niet hebben voorgedaan. De opgeëiste persoon heeft al jaren geen contact meer met zijn broer en kan zich niet voorstellen dat hij het adres van zijn broer heeft doorgegeven als correspondentieadres. Mocht de oproeping naar het adres van de broer van de opgeëiste persoon zijn verzonden, dan blijkt uit de informatie niet dat de broer ook daadwerkelijk de oproeping in ontvangst heeft genomen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden toegestaan. Hoewel geen sprake is van de omstandigheden van artikel 12, sub a tot en met d, OLW, dient de rechtbank op basis van de aanvullende informatie af te zien van toepassing van de weigeringsgrond.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit de aanvullende informatie in de brieven van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 2 augustus 2022 en 16 augustus 2022 volgt onder meer dat de opgeëiste persoon in het voorbereidend onderzoek is verhoord op 28 april 2019 en dat hij tijdens dit verhoor is gewezen op zijn rechten en plichten, waaronder de inhoud van artikel 139 van het Poolse Wetboek van Strafvordering. De opgeëiste persoon heeft voormelde instructie ontvangen en ook voor ontvangst getekend en een adres opgegeven. De oproeping voor de zitting bij de rechtbank is naar dat adres gestuurd. Op grond van het vorenstaande kan naar het oordeel van de rechtbank worden afgeleid dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de feiten waarvan hij werd verdacht, dat hij er rekening mee moest houden dat hij op dat adres officiële correspondentie over (het vervolg van) de procedure zou ontvangen, en dat de oproeping ook daadwerkelijk naar dat adres is verstuurd.
Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, gaat de rechtbank, gelet op het vertrouwensbeginsel, uit van de juistheid van voormelde informatie en hoeft er geen bewijs van de uitvaardigende justitiële autoriteit te worden overgelegd waaruit blijkt dat de opgeëiste persoon daadwerkelijk het in de aanvullende informatie vermelde adres heeft opgegeven.
Gelet op de omstandigheden die naar voren komen in de aanvullende informatie, die, minst genomen, een kennelijk gebrek aan zorgvuldigheid aan de kant van de opgeëiste persoon aantonen, ziet de rechtbank aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren, omdat overlevering naar haar oordeel geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt. Het verweer slaagt niet.

4.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, met uitzondering van leden van algemeen vertegenwoordigende lichamen,
en:
wederspannigheid.
5. Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [1]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [2]

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 180, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 7 en 12 van de OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court (Sąd Okręgowy) in Lublin(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Gigengack, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 4 oktober 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
2.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (