ECLI:NL:RBAMS:2022:5757

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 oktober 2022
Publicatiedatum
7 oktober 2022
Zaaknummer
13/172276-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot criminele organisatie en diefstallen

Op 4 oktober 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Rechtbank van Eerste Aanleg te Leuven, België. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft strafbare feiten die de opgeëiste persoon zou hebben gepleegd, waaronder diefstallen met braak en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld. De verdediging stelde dat de feitomschrijving in het EAB ongenoegzaam was, maar de rechtbank oordeelde dat de omschrijving voldoende duidelijk was voor de opgeëiste persoon en dat het verzoek voldeed aan de vereisten van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank heeft ook de detentiegarantie van de Belgische autoriteiten beoordeeld en vastgesteld dat er geen reëel gevaar bestond voor onmenselijke behandeling van de opgeëiste persoon in België. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat er geen weigeringsgronden waren en het EAB voldeed aan de wettelijke eisen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/172276-22
RK nummer: 22/3463
Datum uitspraak: 4 oktober 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 11 juli 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 17 juni 2022 door de Rechtbank van Eerste Aanleg te Leuven (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 20 september 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A.M.G. Wolffs, advocaat te Amsterdam, die heeft verklaard waar te nemen voor de raadsman van de opgeëiste persoon, mr. E. Gorsselink, advocaat te Venlo.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een bevel tot aanhouding bij verstek, uitgevaardigd door de Rechtbank van Eerste Aanleg te Leuven op 17 juni 2022 (referentienummer: 31/22; LE10.F1.503175/21).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Genoegzaamheid
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het overleveringsverzoek dient te worden geweigerd, nu de feitomschrijving in het EAB ongenoegzaam is. De rol en mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de feiten zijn niet afdoende omschreven. Daarnaast is er geen pleegperiode aangegeven voor feit 7 (deelname aan een criminele organisatie).
Subsidiair heeft zij zich op het standpunt gesteld dat de behandeling van het overleveringsverzoek dient te worden aangehouden, teneinde hierover nadere vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de omschrijving van de feiten in het EAB genoegzaam is. Het is voor de opgeëiste persoon voldoende duidelijk waarvoor zijn overlevering wordt gezocht. Daarnaast gaat het om een lopend onderzoek en zal er nog opsporingsonderzoek in België plaatsvinden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de OLW geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het verweer niet slaagt. De opgeëiste persoon wordt, kort gezegd, door de Belgische autoriteiten verdacht van diefstallen met braak in verschillende Belgische steden, te weten:
  • feit 1: op 4 augustus 2021 te Diest;
  • feit 2: in de periode van 24 juli 2021 tot 31 juli 2021 te Hasselt, en:
  • feit 3: in de periode van 3 juli 2021 tot 4 augustus 2021 te Hasselt.
Daarnaast wordt hij verdacht van pogingen tot diefstallen met braak in verschillende Belgische steden, te weten:
  • feit 4: in de periode van 1 augustus 2021 tot 8 augustus 2021 te Diest;
  • feit 5: op 5 augustus 2021 te Tielt-Winge, en:
  • feit 6: op 9 augustus 2021 te Holsbeek.
De rechtbank is daarbij van oordeel dat de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij feiten 1 tot en met 6 voldoende blijkt uit het EAB. In het EAB staat vermeld dat de auto van de opgeëiste persoon zou zijn gebruikt bij de (pogingen tot) inbraken en de opgeëiste persoon door één van de slachtoffers zou zijn gefotografeerd. De rechtbank leidt hieruit af dat de opgeëiste persoon ervan wordt verdacht de strafbare feiten te hebben gepleegd in de hoedanigheid van pleger. Deze mate van betrokkenheid blijkt tevens uit
Form A, dat in samenhang met het EAB wordt gelezen, en waar onder punt 045 de rol van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten als ‘
perpetrator’is bestempeld.
Als laatste wordt de opgeëiste persoon volgens het EAB verdacht van deelname aan een criminele organisatie die inbraken pleegt (feit 7) en dat hij in het kader van die bende betrokken is bij de hiervoor genoemde feiten 1 tot en met 6. De pleegperiode van feit 7 valt klaarblijkelijk samen met de pleegdata en pleegperiodes van de feiten 1 tot en met 6.
Het is voor de opgeëiste persoon op grond van voormelde gegevens voldoende duidelijk waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. De rechtbank neemt verder in aanmerking dat nog sprake is van een lopend strafrechtelijk onderzoek, zodat voorstelbaar is dat de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon nog niet volledig is uitgekristalliseerd. Het verzoek voldoet aan de in de OLW geformuleerde vereisten.
De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om aan de uitvaardigende justitiële autoriteit nadere vragen te stellen over de rol en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de in onderdeel e) van het EAB omschreven feiten, zodat het ter zitting gedane verzoek om aanhouding wordt afgewezen.

4.Strafbaarheid: feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 18, te weten:
georganiseerde of gewapende diefstal.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De Procureur des Konings van het Parket van de Procureur des Konings Leuven heeft bij brief van 16 augustus 2022 de volgende garantie gegeven:
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit dd. 13 juni 2002 betreffende het Europees Aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u overgeleverd onderdaan of ingezetene, in casu [opgeëiste persoon] (° [geboortedag] -1981).
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar wordt overgebracht teneinde deze straf of maatregel aldaar te ondergaan. De overbrenging steunt op het kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van 27 november 2008.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Belgische detentieomstandigheden

Bij uitspraak van 22 juni 2021 [1] heeft de rechtbank in de zaak van een andere opgeëiste persoon geconcludeerd dat in België een reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest) voor gedetineerden die terecht komen in een instelling waar sprake is van grondslapers. Daardoor is de minimale persoonlijke ruimte van 3m2 in een meerpersoonscel niet meer gewaarborgd. Dat reële gevaar geldt ook voor situaties waarin sprake is van niet-afgeschermde toiletten in meerpersoonscellen. De detentie-instellingen waar hiervan sprake is, zijn: Antwerpen, Gent, Brugge, Oudenaarde, Hasselt, Dendermonde en Mechelen.
Bij brief van 9 september 2021 heeft de Directeur-generaal bij het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele Rechten en Vrijheden, een algemene detentiegarantie voor België gegeven:
Als algemene regel, kunnen in België de volgende algemene waarborgen gegeven worden bij een overlevering in het kader van de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel:
-
De overgeleverde persoon zal in een cel worden opgesloten waarvan de oppervlakte en de inrichting beantwoordt aan de normen van het CPT van de Europese Raad (minimum 3m2). Dit zowel wanneer hij alleen verblijft in een cel als wanneer hij een daarvoor aangepaste en grotere cel deelt met een andere persoon.
-
De sanitaire blokken, doorgaans voorzien van een wasbak en toilet, zijn afgescheiden van de rest van de cel door een muur of door een scherm. Soms is er ook een douche voorzien. In dat geval is het sanitair complex afgescheiden van de rest van de cel.
Eerder in deze brief is ten aanzien van gevangenissen waar gedetineerden op een extra matras slapen, ofwel waar de ‘grondslapers-problematiek’ zich voordoet, over de celruimte en de sanitaire blokken de volgende opmerking gemaakt:
Bovendien garanderen wij dat in de gevangenissen waar dit fenomeen zich voordoet, er zal op toegezien worden dat de overgeleverden niet meer zullen worden opgesloten in een dergelijke afdeling zodat de overgeleverde personen ten minste over 3m2 personal space beschikken exclusief de sanitaire blokken.
In de uitspraak van 7 oktober 2021 [2] heeft de rechtbank overwogen dat de hiervoor genoemde brief van de Belgische autoriteiten van 9 september 2021 in elke overleveringszaak geldig is, zoals de Belgische autoriteiten in bedoelde brief hebben bevestigd, en dat het om die reden niet noodzakelijk is dat voor elke individuele opgeëiste persoon een detentiegarantie wordt opgevraagd.
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in de algemene detentiegarantie. [3] De rechtbank is van oordeel dat het reële gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 Handvest, dat zij ten aanzien van voornoemde penitentiaire inrichtingen heeft aangenomen, met de afgegeven detentiegarantie is weggenomen voor de opgeëiste persoon.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 van de OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Rechtbank van Eerste Aanleg te Leuven (België) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Gigengack, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 4 oktober 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Amsterdam 22 juni 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:3243.
2.Rb. Amsterdam 7 oktober 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:5759.
3.Hof van Justitie van de Europese Unie 25 juli 2018, zaak