ECLI:NL:RBAMS:2022:5643

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 oktober 2022
Publicatiedatum
30 september 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 5746
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag vierde jaar lerarenbeurs wegens maximale duur subsidie en gelijke behandeling bij ziekte

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 oktober 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, een lerares, en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een vierde jaar lerarenbeurs, omdat zij door ziekte als gevolg van haar zwangerschap studievertraging had opgelopen. De minister had deze aanvraag afgewezen, met het argument dat eiseres de maximale duur van de lerarenbeurs had bereikt. Eiseres stelde dat het niet toekennen van een vierde jaar subsidie in strijd was met haar recht op gelijke behandeling en dat de hardheidsclausule van de Subsidieregeling lerarenbeurs niet correct was toegepast.

De rechtbank oordeelde dat de minister terecht de aanvraag had afgewezen. De rechtbank stelde vast dat de Subsidieregeling lerarenbeurs geen uitzondering maakt voor vrouwelijke aanvragers die door zwangerschap studievertraging ondervinden, maar dat dit niet leidt tot discriminatie. Zowel mannen als vrouwen hebben recht op maximaal drie jaar subsidie, en de regeling is niet bedoeld om alle kosten van een opleiding te dekken. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een onbillijkheid van overwegende aard en dat de hardheidsclausule niet van toepassing was in dit geval. Eiseres kreeg geen gelijk en het beroep werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/5746

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres,

en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder

(gemachtigde: [naam] .

Procesverloop

Met een besluit van 10 mei 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een lerarenbeurs voor scholing afgewezen.
Met een besluit van 25 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2022.
Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, die via een videoverbinding heeft deelgenomen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1.1.
Eiseres ontving eerder van verweerder een lerarenbeurs voor het volgen van de opleiding B psychologie aan de Open Universiteit voor drie jaren op grond van de Subsidieregeling lerarenbeurs (de Regeling) over de collegejaren 2018-2019, 2019-2020 en 2020-2021. Op 16 april 2020 heeft eiseres aan verweerder verzocht om haar een vierde jaar lerarenbeurs toe te wijzen omdat zij wegens ziekte door haar zwangerschap studievertraging heeft opgelopen.
1.2.
Met het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen omdat zij de maximale duur van een lerarenbeurs heeft bereikt voor haar studie. De medische omstandigheden van eiseres maken dit volgens verweerder niet anders. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Standpunt van eiseres
2.1.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte geen vierde jaar lerarenbeurs heeft toegekend aan haar. Eiseres doet daarbij een beroep op de hardheidsclausule van artikel 26 van de Subsidieregeling lerarenbeurs (de Regeling) en stelt dat het niet toepassing geven aan de hardheidsclausule leidt tot een inbreuk op haar grondrecht op gelijke behandeling. Eiseres is in het studiejaar 2019/2020 en 2020/2021 arbeidsongeschikt geweest in verband met een zwangerschapsgerelateerde ziekte. Zij kon niet werken en studeren. Volgens eiseres is door verweerder in de Regeling ten onrechte geen rekening gehouden met vrouwen die hinder ondervinden bij zwangerschap en het bevallen ten tijden van hun studie. Er wordt geen rekening gehouden met het
zwangerschaps- en bevallingsverlof en ook niet met de ziekte als gevolg van de zwangerschap. De in geding zijnde grondrechten zijn ook in haar situatie van toepassing op grond van vaste jurisprudentie. [1] Omdat hier geen rekening mee is gehouden is hierdoor het beleid discriminerend jegens hen en in strijd met hogere regelgeving.
2.2.
Verder stelt eiseres dat er een motiveringsgebrek kleeft aan het bestreden besluit. Volgens eiseres heeft verweerder niet aangegeven op welke wet in formele zin de inbreuk van haar grondrechten is gebaseerd.
Relevante regelgeving
3. Voor het gehanteerde juridisch kader verwijst de rechtbank naar de bijlage die aan deze uitspraak is gehecht.
Het oordeel van de rechtbank
4. In geschil is de vraag of verweerder terecht de aanvraag van eiseres voor een vierde jaar lerarenbeurs heeft afgewezen.
4.1.
De Subsidieregeling lerarenbeurs stelt bevoegde leraren in staat een geaccrediteerde bachelor- of masteropleiding te volgen om daarmee hun kwalificatieniveau te verhogen. De leraar ontvangt subsidie voor studiekosten. De rechtbank is het met verweerder eens dat als je de maximale termijn van subsidie hebt gekregen, er geen sprake kan zijn van een onbillijkheid van overwegende aard of een onvoorziene en onredelijke uitkomst. Daarmee zou je immers de inhoud van de regeling veranderen en dat is de bedoeling van de hardheidsclausule niet. Het toekennen van het maximaal aantal jaren subsidie is wat maximaal de bedoeling van de Regeling kan zijn. Immers is de subsidie in kwestie niet bedoeld om alle kosten van een opleiding te dekken. [2] De hardheidsclausule kan daar geen verandering in brengen. Het niet toekennen van een vierde jaar subsidie zal dus nooit tot een onbillijkheid van overwegende aard kunnen leiden. [3] Wel kan de hardheidsclausule bijvoorbeeld worden toegepast als iemand niet aan de voorwaarden voldoet op grond waarvan de Regeling subsidie toekent. In de uitspraak van de Afdeling uit 2015 [4] had verweerder bijvoorbeeld na het beëindigen door de betrokkene van zijn studie in verband met gezondheidsklachten de reeds toegekende lerarenbeurs teruggevorderd. De Afdeling heeft toen overwogen dat de toepassing van de hardheidsclausule in beginsel was aangewezen omdat de betrokkene vanwege gezondheidsklachten niet kon worden tegengeworpen dat hij onvoldoende studiepunten had verzameld. Verweerder mocht de studiebeurs niet terugvorderen. Van een vergelijkbaar geval is bij eiseres echter geen sprake, aangezien aan haar al het maximaal aantal jaren lerarenbeurs is toegekend.
5.1 Eiseres voert ook aan dat de subsidieregeling ten onrechte geen uitzondering kent voor vrouwelijke aanvragers die door een zwangerschap en een herstelperiode met studievertraging worden geconfronteerd. Verweerder brengt door het ontbreken hiervan zwangere en net bevallen aanvragers in een ongunstigere positie dan mannelijke aanvragers. Dit is in strijd met het recht op gelijke behandeling, dat onder meer door het Verdrag tot de bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) wordt beschermd.
5.2.
Artikel 14 van het EVRM luidt: ''Het genot van de rechten en vrijheden die in dit Verdrag zijn vermeld, moet worden verzekerd zonder enig onderscheid op welke grond ook, zoals geslacht, ras, kleur, taal, godsdienst, politieke of andere mening, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte of andere status.'' Artikel 14 van het EVRM verbiedt niet iedere ongelijke behandeling van vergelijkbare gevallen, maar alleen die welke als discriminatie moet worden beschouwd omdat een redelijke en objectieve rechtvaardiging ervoor ontbreekt. Dit betekent dat discriminatie alleen aan de orde is als het gemaakte onderscheid geen gerechtvaardigde doelstelling heeft of als er geen redelijke verhouding bestaat tussen de maatregel die het onderscheid maakt en het daarmee beoogde gerechtvaardigde doel (zie het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 29 april 2008, Burden and Burden tegen het Verenigd Koninkrijk, ECLI:CE:ECHR:2008:0429JUD001337805, §60).
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder een situatie gecreëerd waarin niet van een verboden onderscheid tussen mannen en vrouwen kan worden gesproken. Immers zowel voor mannen als voor vrouwen geldt maximaal drie jaar subsidie. Een maximaal bedrag voor het collegegeld, studiemiddelen en een reiskostenvergoeding die in kwestie niet bedoeld is om alle kosten van een opleiding te dekken. De rechtbank volgt eiseres in haar stelling dat vrouwen die zwanger zijn in de periode van drie jaar een kortere effectieve studieduur hebben om hun studie binnen die drie jaren te halen.
Het is echter aan de onderwijsinstelling om zoveel mogelijk het nadeel te ondervangen dat de student als gevolg van de zwangerschap en/of het moederschap ondervindt. Dit kan bijvoorbeeld middels een flexibel studieprogramma. Wat betreft de stelling van eiseres dat de Regeling ten onrechte geen rekening houdt met ziekte als gevolg van de zwangerschap, overweegt de rechtbank als volgt. Voor de Regeling geldt dat mannen en vrouwen hetzelfde worden behandeld in het geval van ziekte. Dit is geen reden voor verlenging van de studieduur, maar dit kan, zoals hiervoor is overwogen, een reden zijn voor het niet terugvorderen van de studiebeurs. Anders dan eiseres stelt is er geen sprake van discriminatie omdat haar ziekte volgt uit haar zwangerschap. Hierbij is van belang dat uit het arrest Brown van het Hof van Justitie van de Europese Unie [5] volgt dat voor zover ziektes hun oorsprong vinden in de zwangerschap of de bevalling en optreden na het einde van het zwangerschapsverlof, zij onder de gewone ziekteregeling vallen die geldt voor mannen en vrouwen. Nu mannen en vrouwen in de Regeling op dezelfde manier worden behandeld in het geval van ziekte is er geen sprake van discriminatie op basis van geslacht.
Conclusie
6. Verweerder heeft terecht de aanvraag van eiseres voor een vierde jaar lerarenbeurs afgewezen.
7. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt.
8. Voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.Z. Achouak el Idrissi, rechter, in aanwezigheid van
mr.R.G.J. van der Holst, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
3 oktober 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Bijlage: Juridisch Kader

Subsidieregeling lerarenbeurs
Artikel 3
1. De minister kan subsidie verstrekken aan:
a. De leraar voor studiekosten in verband met het volgen van een opleiding; en
(…)
2. De subsidie kan verstrekt worden voor bachelor-, master- en deficiëntieopleidingen.
3. De subsidie wordt verstrekt voor één studiejaar en voor één opleiding.
(…)
7. Voor een opleiding met een studielast van meer dan zestig studiepunten wordt ten hoogste drie maal subsidie verstrekt. Om voor de tweede of derde subsidie in aanmerking te komen, dient deze binnen vijf studiejaren na de eerste subsidieverlening te worden aangevraagd.
Artikel 26
De minister kan een of meer bepalingen van deze regeling buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover deze toepassing, gelet op het belang dat deze regeling beoogt te beschermen, zal leiden tot onbillijkheid van overwegende aard.

Voetnoten

1.Zie de uitsprak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 31 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3557.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 30 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3038.
5.Zie het arrest Brown van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 30 juni 1998, ECLI:EU:C:1998:331, rechtsoverweging 26.