ECLI:NL:RVS:2015:3038
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van lerarenbeurs en terugvordering door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de rechtbank het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap had op 10 februari 2014 de aan [appellant] toegekende lerarenbeurs op nihil vastgesteld en een bedrag van € 7.700,00 van hem teruggevorderd. De lerarenbeurs was eerder toegekend op basis van de Regeling lerarenbeurs voor scholing en zij-instroom 2009-2012. [appellant] had in 2012 een beurs gekregen voor een bacheloropleiding leraar voortgezet onderwijs, maar beëindigde zijn studie in mei 2013 vanwege medische klachten, die uiteindelijk aan een hernia bleken te zijn gerelateerd. De minister trok de beurs in, omdat [appellant] niet voldeed aan de vereisten van de Regeling, waaronder het behalen van voldoende studiepunten.
In hoger beroep betoogde [appellant] dat de minister ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan de hardheidsclausule van de Regeling, gezien zijn medische situatie. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de minister de hardheidsclausule had moeten toepassen, omdat er een causaal verband bestond tussen de medische klachten van [appellant] en het niet kunnen voortzetten van zijn studie. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van [appellant] gegrond. De minister werd opgedragen om het door [appellant] betaalde griffierecht te vergoeden.
De uitspraak benadrukt het belang van persoonlijke omstandigheden in de beoordeling van aanvragen voor subsidies en de toepassing van hardheidsclausules in bestuursrechtelijke procedures. De Afdeling oordeelde dat de minister niet had kunnen volstaan met de intrekking van de beurs zonder rekening te houden met de bijzondere omstandigheden van [appellant].