ECLI:NL:RVS:2015:3038

Raad van State

Datum uitspraak
30 september 2015
Publicatiedatum
30 september 2015
Zaaknummer
201500566/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van lerarenbeurs en terugvordering door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de rechtbank het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap had op 10 februari 2014 de aan [appellant] toegekende lerarenbeurs op nihil vastgesteld en een bedrag van € 7.700,00 van hem teruggevorderd. De lerarenbeurs was eerder toegekend op basis van de Regeling lerarenbeurs voor scholing en zij-instroom 2009-2012. [appellant] had in 2012 een beurs gekregen voor een bacheloropleiding leraar voortgezet onderwijs, maar beëindigde zijn studie in mei 2013 vanwege medische klachten, die uiteindelijk aan een hernia bleken te zijn gerelateerd. De minister trok de beurs in, omdat [appellant] niet voldeed aan de vereisten van de Regeling, waaronder het behalen van voldoende studiepunten.

In hoger beroep betoogde [appellant] dat de minister ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan de hardheidsclausule van de Regeling, gezien zijn medische situatie. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de minister de hardheidsclausule had moeten toepassen, omdat er een causaal verband bestond tussen de medische klachten van [appellant] en het niet kunnen voortzetten van zijn studie. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van [appellant] gegrond. De minister werd opgedragen om het door [appellant] betaalde griffierecht te vergoeden.

De uitspraak benadrukt het belang van persoonlijke omstandigheden in de beoordeling van aanvragen voor subsidies en de toepassing van hardheidsclausules in bestuursrechtelijke procedures. De Afdeling oordeelde dat de minister niet had kunnen volstaan met de intrekking van de beurs zonder rekening te houden met de bijzondere omstandigheden van [appellant].

Uitspraak

201500566/1/A2.
Datum uitspraak: 30 september 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 11 december 2014 in zaak nr. 14/2970 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Procesverloop
Bij besluit van 10 februari 2014 heeft de minister de aan [appellant] toegekende lerarenbeurs op nihil vastgesteld en een bedrag van € 7.700,00 van hem teruggevorderd.
Bij besluit van 16 april 2014 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 december 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 september 2015, waar [appellant] en de minister, vertegenwoordigd door drs. P.M.S. Slagter, werkzaam bij de Dienst Uitvoering Onderwijs van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De minister heeft [appellant] bij besluit van 9 juli 2012 een lerarenbeurs toegekend ten behoeve van een bacheloropleiding leraar voortgezet onderwijs in de tweede graad Nederlands. [appellant] is in september 2012 gestart met deze opleiding. Op 17 april 2013 heeft hij aan de minister laten weten zijn studie per 1 mei 2013 te beëindigen. De minister heeft vervolgens de lerarenbeurs ingetrokken.
2. De lerarenbeurs is toegekend op grond van de Regeling lerarenbeurs voor scholing en zij-instroom 2009-2012, (hierna: de Regeling). De vraag of de minister deze lerarenbeurs terecht heeft ingetrokken, dient te worden beoordeeld aan de hand van de Regeling.
3. Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling kan de minister subsidie verstrekken aan de leraar voor studiekosten in verband met het volgen van een opleiding (hierna: de lerarenbeurs).
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder 3, kan de subsidie worden verstrekt voor bachelor- of masteropleidingen, al dan niet in combinatie met een opleiding die is gericht op het wegwerken van deficiënties met als doel toelating tot een masteropleiding binnen het wetenschappelijk onderwijs, mits die opleiding minimaal 30 studiepunten omvat.
Ingevolge artikel 13 behaalt de leraar het aantal in de beschikking tot verlening van de subsidie voor de opleidingen, bedoeld in artikel 3, tweede lid, vermelde studiepunten binnen de in artikel 17, eerste lid, bedoelde termijnen.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, dient de leraar een aanvraag voor vaststelling van de subsidie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a, in bij de minister binnen zes jaar na verlening van de subsidie voor deze opleiding, indien de opleiding minstens drie jaar duurt.
Ingevolge artikel 33 kan de minister voor bepaalde gevallen de regeling buiten toepassing verklaren of daarvan afwijken voor zover deze toepassing, gelet op het belang dat deze regeling beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
4. Aan het besluit van 10 februari 2014, gehandhaafd bij het besluit van 16 april 2014, heeft de minister ten grondslag gelegd dat [appellant] niet heeft voldaan aan de vereisten voor de lerarenbeurs. Van de 21 studiepunten die [appellant] in deze fase van de opleiding had kunnen halen, heeft hij er slechts 4 gehaald. Voorts is in het geval van [appellant] geen aanleiding de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 33 van de Regeling toe te passen, aldus de minister.
5. [ appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de minister zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat in zijn geval geen aanleiding is de hardheidsclausule toe te passen. Hij voert daartoe aan dat hij in het voorjaar van 2013 medische klachten kreeg, die uiteindelijk konden worden toegeschreven aan een hernia. Door deze medische klachten was hij niet in staat zijn studie voort te zetten en heeft hij deze voortijdig moeten beëindigen. [appellant] wijst in dat verband op de door hem overgelegde verklaringen en verslagen van een bedrijfsarts, een huisarts, een neuroloog, een anesthesist en een neurochirurg. Daaruit blijkt volgens hem dat hij door zijn medische klachten niet in staat was te studeren. Dit had de minister ertoe moeten nopen de hardheidsclausule toe te passen, aldus [appellant].
5.1. Aangezien [appellant] is gestopt met de studie waarvoor de minister hem de lerarenbeurs heeft toegekend, staat vast dat hij niet meer kan voldoen aan de uit het besluit van 9 juli 2012 voortvloeiende verplichtingen. De minister was alleen gehouden om van terugvordering af te zien, indien [appellant] een beroep op de hardheidsclausule toekomt.
5.2. In de schriftelijke toelichting op de Regeling is vermeld dat de hardheidsclausule is opgenomen om de uitvoerder de mogelijkheid te geven in individuele gevallen af te wijken van de regeling. In het geval achteraf blijkt dat de studievoortgangsnorm niet is behaald, kan de uitvoerder rekening houden met persoonlijke omstandigheden, zoals ziekte, aldus de toelichting.
5.3. [appellant] heeft in beroep betoogd dat is gebleken dat de ernstige rugklachten, die in hij zijn bezwaarschrift had vermeld, werden veroorzaakt door een dubbele hernia, waaraan hij in 2014 is geopereerd. Volgens de in hoger beroep overgelegde verklaring van de huisarts zijn die rugklachten in ieder geval al in het begin van 2013 opgetreden. Voor die rugklachten is [appellant] toen meermalen op het spreekuur van de huisarts geweest.
Gezien de overgelegde medische verklaringen is aannemelijk dat [appellant] als gevolg van de rugklachten de studie niet meer kon voortzetten en tussen de beëindiging van de studie en de medische klachten een causaal verband bestond. In aanmerking genomen wat in de toelichting op de Regeling is vermeld, was toepassing van de hardheidsclausule in beginsel aangewezen. Dat [appellant], op het moment dat hij de minister heeft ingelicht nog maar vier studiepunten had behaald, kan hem niet worden tegengeworpen. Hij kon bij aanvang van de studie niet voorzien dat hij, als gevolg van zijn rugklachten, deze zou moeten staken en daardoor niet meer studiepunten in het eerste studiejaar zou halen. In dit verband is van belang dat [appellant], naar hij onweersproken heeft gesteld, op het moment van uitval daartoe nog voldoende gelegenheid zou hebben gehad.
Het betoog slaagt.
6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 16 april 2014 van de minister alsnog gegrond verklaren. Dat besluit dient wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd. De Afdeling ziet geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien, nu niet vaststaat tot welk bedrag de verstrekte lerarenbeurs niet van [appellant] kan worden teruggevorderd.
6.1. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding op met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat tegen het door de minister te nemen nieuwe besluit op het bezwaar slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.
7. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 11 december 2014 in zaak nr. 14/2970;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 16 april 2014, kenmerk JLB150C/003603337;
V. bepaalt dat tegen het door de minister te nemen nieuwe besluit op het bezwaar van [appellant] slechts beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling;
VI. gelast dat de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 413,00 (zegge: vierhonderddertien euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 september 2015
17.