ECLI:NL:RBAMS:2022:5623

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 september 2022
Publicatiedatum
29 september 2022
Zaaknummer
RK 22/3497
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering aan België toegestaan na beoordeling van de identiteit en rechtspositie van de opgeëiste persoon

Op 29 september 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan België. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 13 juli 2022, naar aanleiding van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de rechtbank van eerste aanleg Limburg, afdeling Tongeren. De opgeëiste persoon, geboren in 1966 en gedetineerd in Nederland, werd beschuldigd van een strafbaar feit dat onder Belgisch recht valt. Tijdens de openbare zitting op 15 september 2022 werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en zijn Nederlandse nationaliteit vastgesteld.

De rechtbank heeft de grondslag en inhoud van het EAB beoordeeld, waarbij werd vastgesteld dat het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, valt onder de lijst van bijlage 1 bij de Overleveringswet (OLW), namelijk moord en doodslag, zware mishandeling. De rechtbank heeft ook de garantie van de Belgische autoriteiten in overweging genomen, die waarborgt dat de opgeëiste persoon na veroordeling in België naar Nederland zal terugkeren om zijn straf daar uit te zitten.

De raadsman van de opgeëiste persoon voerde aan dat er een reëel gevaar bestond voor schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon in België, met name vanwege zijn verminderde toerekeningsvatbaarheid. De officier van justitie betwistte dit en stelde dat er geen bewijs was voor een reëel gevaar op onmenselijke behandeling. De rechtbank oordeelde dat er geen zwaarwegende gronden waren om de overlevering te weigeren en dat de Belgische autoriteiten voldoende garanties hadden gegeven. Uiteindelijk besloot de rechtbank de overlevering toe te staan, omdat aan de eisen van de OLW was voldaan en er geen weigeringsgronden waren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/175281-22
RK nummer: 22/3497
Datum uitspraak: 29 september 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 13 juli 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 13 juli 2022 door de rechtbank van eerste aanleg Limburg, afdeling Tongeren (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboortegegevens] 1966,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
gedetineerd in [detentieadres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 15 september 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. F.A. Dudok van Heel, advocaat te Den Haag.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel bij verstek van 12 juli 2022 van de rechtbank van eerste aanleg Limburg, afdeling Tongeren (ref. 22/044).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Belgisch recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid: feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 14, te weten:
moord en doodslag, zware mishandeling
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
Het Parket van de Procureur des Konings Limburg heeft op 25 juli 2022 de volgende garantie gegeven:
Overeenkomstig artikel 5 paragraaf 3 van het Kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u overgeleverde Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu de Nederlandse onderdaan [opgeëiste persoon] .
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om deze straf of maatregel daar te ondergaan.
De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie ( 2008/909/JBZ).
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Artikel 11 OLW

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden geweigerd op grond van artikel 11 OLW, omdat de opgeëiste persoon een reëel gevaar loopt dat zijn door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie gewaarborgde grondrechten (hierna Handvest) zullen worden geschonden. De raadsman heeft een aantal pagina’s van een rapportage overgelegd die is opgesteld door een forensisch psycholoog en klinisch psycholoog. Volgens de raadsman blijkt hieruit dat de opgeëiste persoon verminderd toerekeningsvatbaar is. Er wordt TBS met dwangverpleging geadviseerd. Het Belgische rechtssysteem kent echter aan de verminderde toerekeningsvatbaarheid niet de dezelfde gevolgen toe die in het Nederlandse strafrechtelijk systeem zouden kunnen worden bepaald indien van verminderde toerekeningsvatbaarheid sprake is. België kent enkel een interneringsmaatregel als er sprake is van volledige ontoerekeningsvatbaarheid. Hierdoor is er een mogelijkheid dat de opgeëiste persoon een lange gevangenisstraf opgelegd zal krijgen waarbij de mitigerende factoren niet worden meegewogen. Dit levert een schending op van het in artikel 4 van het Handvest neergelegde recht op het verbod van onmenselijke of vernederende behandeling. Volgens de raadsman moet worden geoordeeld dat de enige effectieve, redelijke en doeltreffende berechting en bestraffing van de opgeëiste persoon plaats kan vinden in Nederland.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen reëel gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling bestaat ten aanzien van de psychiatrische zorg in Belgische gevangenissen. De rechtbank heeft reeds in eerdere uitspraken de overlevering toegestaan omdat er geen algemeen gevaar kon worden vastgesteld ten aanzien van de psychiatrische zorg. Het is daarnaast niet aan de rechtbank om te oordelen over de geestelijke gezondheid van de opgeëiste persoon. Van een risico op schending van artikel 4 van het Handvest is ook in dit verband niet gebleken. Mocht de opgeëiste persoon een straf opgelegd krijgen, dan kan hij bovendien terugkeren naar Nederland en ook hier de nodige medische zorg krijgen. De officier van justitie verzoekt de rechtbank de overlevering toe te staan.
Oordeel van de rechtbank
Ingevolge artikel 11 OLW wordt aan een EAB geen gevolg gegeven in gevallen, waarin naar het oordeel van de rechtbank zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan dat de opgeëiste persoon na overlevering een reëel gevaar loopt dat zijn door het Handvest gewaarborgde grondrechten zullen worden geschonden.
De rechtbank begrijpt het verweer aldus dat de raadsman heeft willen betogen dat personen in België die verminderd toerekeningsvatbaar zijn een reëel gevaar lopen om te worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling, omdat het niet mogelijk is in die gevallen en interneringsmaatregel op te leggen. Dat zou alleen mogelijk zijn bij personen die volledig ontoerekeningsvatbaar zijn verklaard.
De rechtbank verwerpt dit verweer. De rechtbank heeft het vertrouwen dat op een juiste wijze in het Belgische rechtssysteem een strafrechtelijke procedure zal worden gevolgd, waarbij ook de toerekenbaarheid gedegen zal worden onderzocht en mede op grond daarvan wordt gekeken welke straf of maatregel passend is indien een persoon wordt berecht.
Het enkele feit dat het in België niet een interneringsmaatregel zou kunnen worden opgelegd aan een persoon die gedeeltelijke ontoerekeningsvatbaar is, is niet voldoende om aan dat vertrouwen afbreuk te doen. Niet is gebleken dat de geestesvermogens van persoon niet meewegen bij de beoordeling van eens strafzaak in België. Van gegevens op grond waarvan een algemeen gevaar zou moeten worden aangenomen op schending van de in het Handvest erkende (grond)rechten van personen die gedeeltelijk ontoerekeningsvatbaar zijn en onderworpen worden aan het Belgische strafrecht, is niet gebleken. Daarnaast is het nog onzeker wat de uitkomst zal worden van het onderzoek en de procedure die nog in België moeten volgen. Dit is een aangelegenheid die aan de orde komt bij de beoordeling van de strafzaak van de opgeëiste persoon in België, in voorkomend geval naar aanleiding van verklaringen van deskundigen die in die procedure geraadpleegd worden. De rechtbank is niet bevoegd daarover in deze procedure te oordelen.
De rechtbank verwerpt het verweer.
Ten aanzien van de detentieomstandigheden in België neemt de rechtbank daarbij nog het volgende in aanmerking.
Bij uitspraak van 22 juni 2021 [1] heeft de rechtbank in de zaak van een andere opgeëiste persoon geconcludeerd dat in België een reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling voor gedetineerden die terecht komen in een instelling waar sprake is van zogeheten ‘grondslapers’, waardoor de minimale persoonlijke ruimte van 3 m2 in een meerpersoonscel niet meer is gewaarborgd, alsmede waar sprake is van niet-afgeschermde toiletten in meerpersoonscellen. De detentie-instellingen waar hiervan sprake is, zijn: Antwerpen, Gent, Brugge, Oudenaarde, Hasselt, Dendermonde en Mechelen.
De rechtbank stelt vast dat er bij brief van 9 september 2021, afkomstig van de Directeur-generaal bij het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele Rechten en Vrijheden, een algemene detentiegarantie is gegeven:
Als algemene regel, kunnen in België de volgende algemene waarborgen gegeven worden bij een overlevering in het kader van de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel:
- De overgeleverde persoon zal in een cel worden opgesloten waarvan de oppervlakte en de inrichting beantwoordt aan de normen van het CPT van de Europese Raad (minimum 3m2). Dit zowel wanneer hij alleen verblijft in een cel als wanneer hij een daarvoor aangepaste en grotere cel deelt met een andere persoon.
- De sanitaire blokken, doorgaans voorzien van een wasbak en toilet, zijn afgescheiden van de rest van de cel door een muur of door een scherm. Soms is er ook een douche voorzien. In dat geval is het sanitair complex afgescheiden van de rest van de cel.
Eerder in deze brief is ten aanzien van gevangenissen waar gedetineerden op een extra matras slapen, ofwel waar de ‘grondslapers-problematiek’ zich voordoet, over de celruimte en de sanitaire blokken de volgende opmerking gemaakt:
Bovendien garanderen wij dat in de gevangenissen waarin dit fenomeen zich voordoet, er zal op toegezien worden dat de overgeleverden niet zullen worden opgesloten in een dergelijke afdeling zodat de overgeleverde personen ten minste over 3m2 personal space beschikken exclusief de sanitaire blokken.
In haar uitspraak van 7 oktober 2021 [2] heeft de rechtbank overwogen dat de hiervoor genoemde brief van de Belgische autoriteiten van 9 september 2021 in elke overleveringszaak geldig is, zoals de Belgische autoriteiten in bedoelde brief hebben bevestigd, en dat het om die reden niet noodzakelijk is dat voor elke individuele opgeëiste persoon een detentiegarantie wordt opgevraagd.
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in de algemene detentiegarantie. [3] De rechtbank is van oordeel dat het reële gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling dat zij ten aanzien van voornoemde penitentiaire inrichtingen heeft aangenomen, hiermee voor de opgeëiste persoon is weggenomen.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de rechtbank van eerste aanleg Limburg, afdeling Tongeren (België) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.M.L.A.T. Doll, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en R.J. Bartels, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.A. Potters, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 29 september 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rechtbank Amsterdam 22 juni 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:3243.
3.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak