ECLI:NL:RBAMS:2022:5574

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 september 2022
Publicatiedatum
26 september 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1765 en AMS 20_3880
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om rectificatie en inzage op grond van de Wet politiegegevens

In deze zaak heeft eiser, een inwoner van Amsterdam, een verzoek ingediend om rectificatie van een onjuiste weergave van zijn verklaring door de politie, alsook om inzage in documenten die betrekking hebben op deze verklaring. Het verzoek om rectificatie was gericht op een e-mail van 9 juni 2017, waarin eiser ten onrechte werd geciteerd als zou hij een aanslag op de kinderen van een persoon als 'collateral damage' hebben genoemd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de politiemedewerker een verkeerde interpretatie heeft gegeven aan de tweets van eiser en dat deze onjuiste weergave als feit moet worden gecorrigeerd. De rechtbank heeft het bestreden besluit van de korpschef van de politie vernietigd en bepaald dat de onjuiste vermelding intern moet worden gecorrigeerd en dat andere instanties, zoals de gemeente Amsterdam en het Openbaar Ministerie, op de hoogte moeten worden gesteld van deze rectificatie. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat eiser recht heeft op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het verzoek om inzage niet volledig was en dat eiser recht heeft op vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is gedaan op 23 september 2022.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 20/1765 en AMS 20/3880

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 september 2022 in de zaken tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

en

de korpschef van de politie, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Filali)
en

de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid).

Procesverloop

Met een besluit van 11 februari 2020 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het verzoek van eiser om rectificatie op grond van de Wet politiegegevens (Wpg) afgewezen.
Eiser heeft op 24 maart 2020 beroep ingesteld bij de rechtbank tegen het bestreden besluit 1. Deze zaak is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer 20/1765.
Met een besluit van 28 mei 2020 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder het verzoek van eiser om inzage toegewezen.
Eiser heeft op 9 juli 2020 tegen het bestreden besluit 2 beroep ingesteld. Deze zaak is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer 20/3880.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaken zijn gevoegd en behandeld op de zitting van 15 maart 2022.
Eiser was aanwezig, bijgestaan door zijn toenmalige gemachtigde mr. C.J. Forder. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting geschorst, zodat eiser inzage kon krijgen in documenten die verweerder alsnog had gevonden.
Verweerder heeft de rechtbank de documenten doen toekomen, met (voor de gelakte versie) een beroep op geheimhouding op grond van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser heeft toestemming verleend voor kennisname door de rechtbank van deze documenten.
Het onderzoek op de zitting is hervat op 14 september 2022. Eiser was aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. In de bijlage bij deze uitspraak zijn de voor deze zaken relevante wettelijke bepalingen opgenomen.
De zaak geregistreerd onder nummer AMS 20/1765: het rectificatieverzoek
Het griffierecht
2. Eiser heeft in deze zaak gesteld dat hij niet kan voldoen aan de verplichting griffierecht te betalen. De griffier van de rechtbank heeft het verzoek om vrijstelling van het griffierecht voorlopig toegewezen. Gelet op de datum van het beroep, die ligt in de periode dat eiser nog werd gekort op zijn uitkering [1] , is de rechtbank van oordeel dat de vrijstelling in deze zaak definitief kan worden verleend, zodat in deze zaak geen griffierecht is verschuldigd.
Ontstaan en omschrijving van het geschil
3.1
Op 31 oktober 2019 heeft eiser verweerder verzocht om aanpassing van alle mutaties/rapporten waar in de (politie)systemen de vermelding staat dat hij een aanslag op de kinderen van [persoon] , de [functie] van [bedrijf] , ‘collateral damage’ zou hebben genoemd. Ook heeft eiser verzocht kenbaar te maken op basis waarvan deze mutaties/rapporten zijn opgemaakt en wie (binnen en buiten Nederland) op de hoogte zijn van deze informatie en ook hen te informeren over de aanpassing.
3.2
Verweerder heeft het verzoek van eiser opgevat als een verzoek als bedoeld in artikel 28 van de Wpg en het verzoek met het bestreden besluit I afgewezen. De kwestie waar eiser op doelt is namelijk herleid tot (enkel) een aangifte van eiser zelf. De aangifte is volgens verweerder niet onjuist en daarom is er geen reden voor rectificatie.
3.3
Eiser heeft beaamd dat de aangifte correct is. In de aangifte heeft de politie ook niet opgenomen dat eiser heeft verklaard dat een aanslag op de kinderen collateral damage is. In zijn beroepschrift stelt eiser echter dat er meer moet zijn bij de politie. Dat blijkt uit de stukken over hem die hij bij de gemeente heeft ingezien.
3.4
Naar aanleiding van het beroepschrift heeft verweerder intern verder gezocht naar gegevens. Verweerder heeft daardoor een e-mailbericht van 9 juni 2017 met onderliggende tweets gevonden. In de e-mail, een rapportage van een politiemedewerker, staat volgens verweerder inderdaad met zoveel woorden dat eiser een aanslag op de kinderen van [persoon] , de [functie] van [bedrijf] , ‘collateral damage’ heeft genoemd. De politiemedewerker heeft deze conclusie gebaseerd op de inhoud van de onderliggende tweets, in samenhang bezien. De duiding van de politiemedewerker is volgens verweerder correct. Voor zover de duiding echter onjuist is, is die nog steeds niet voor rectificatie vatbaar. Het gaat namelijk om een indruk van de politiemedewerker die hij overeenkomstig zijn indruk heeft opgeschreven. De e-mail is aan meerdere personen intern binnen de politie verzonden en extern naar de gemeente en het Openbaar Ministerie (OM). De onderliggende tweets zijn niet mee verzonden.
3.5
Eiser vindt dat de politiemedewerker de tweets verkeerd heeft geïnterpreteerd en de verkeerde duiding ten onrechte in zijn e-mail als een verklaring van eiser heeft gepresenteerd. Eiser heeft daarbij een toelichting gegeven over de context van de tweets. Deze zijn onderdeel van een ruzie op twitter tussen hem en [bedrijf] , nadat [bedrijf] eisers adres publiek had gemaakt, en eiser als reactie daarop het adres van [persoon] openbaar had gemaakt.
De beoordeling door de rechtbank
4.1
De rechtbank heeft kennisgenomen van de e-mail en de tweets en is het met eiser eens dat de politiemedewerker een verkeerde uitleg aan de onderliggende tweets heeft gegeven. Deze verkeerde uitleg is als feit, namelijk als verklaring van eiser, weergegeven in de e-mail van 9 juni 2017. Anders dan verweerder heeft betoogd heeft eiser recht op rectificatie van deze verkeerde weergave. De rechtbank licht haar oordeel hieronder toe.
4.2
Volgens de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) is het in artikel 28, eerste lid, van de Wpg neergelegde correctierecht niet bedoeld om indrukken, meningen en conclusies, waarmee de betrokkene zich niet kan verenigen, te corrigeren of te verwijderen. Het correctierecht kan slechts worden uitgeoefend voor zover het gaat om feitelijke gegevens. De weergave van een door een betrokkene afgelegde verklaring is een dergelijk gegeven. De betrokkene dient aannemelijk te maken dat de weergave van hetgeen hij heeft verklaard, onjuist is. [2]
4.3
Dat betekent dat een verklaring waarvan een politiemedewerker als een feit opschrijft dat die is gedaan, voor correctie vatbaar is. Wel moet dan aannemelijk zijn dat die verklaring zo niet is gedaan en dat de weergave dus niet klopt. Aan die eis is in dit geval voldaan. Het is aannemelijk dat de politiemedewerker een verkeerde conclusie aan de inhoud van de tweets heeft verbonden en daarmee eiser een verklaring in de mond heeft gelegd die hij niet heeft gedaan.
4.4
In het e-mailbericht van 9 juni 2017 van de politiemedewerker staat in de gelakte versie, voor zover hier van belang, het volgende:
‘Zo heeft [bedrijf] 30 juni 2015 het huisadres van [eiser] op hun site geplaatst en heeft hij begin 2016 het huisadres van de [functie] van [bedrijf] op zijn Facebookpagina en Twitteraccount geplaatst. Met deze nieuwe strategie begaf hij zich zelf ook in het grijze gebied.
In de reacties op het bericht waarin
het huisadres is geplaatst wordt [eiser] gevraagd of ook de kinderen van de [functie] slachtoffer moeten worden van een aanslag? Reageert [eiser] met: (kinderen zijn) collateral damage (onderstreping door de rechtbank).’
Zoals door verweerder is onderkend, stelt de politiemedewerker hier zonder voorbehoud dat eiser, met zijn reactie op de hem gestelde vraag, de gewraakte verklaring heeft gedaan.
4.5
In de tweets waarop dit is gebaseerd staat, voor zover hier van belang, het volgende:
‘Eiser: Beste mensen… Ga NIET bij [functie] @ [bedrijf] langs.. Niet doen hoor…( [bedrijf] humor = leuk)…(
hierna volgt adres, cursivering door de rechtbank)
Ander: Wat wil je met deze tweet bereiken?
Eiser: Zodra @ [bedrijf] het ook weghaalt, doe ik dat ook…
Ander: Dit is onzin, haal het weg.
(..)
Ander: Dat hij kinderen thuis heeft zitten, dat kan je niet veel schelen precies?
Eiser: Hij () heeft al zoveel mensen doelbewust kapot proberen te maken… Moet hij nu maar even bij familie slapen.
Ander: en zijn kinderen moeten het dan ook maar even voelen?
Eiser: collateral damage..
Ander: geweld tegen kinderen als collaterale schade zien,.. Zo redeneert daesh ook ja
Eiser: Zijn kinderen kunnen ook uit logeren….
Ander: Kinderen laten boeten voor de zonden van hun ouders, dat is in de trand van bloedschande,vendetta,’
4.6
De tweets passen bij de toelichting van eiser dat de door hem bedoelde collateral damage er uit bestaat dat de kinderen, net als [persoon] , uit logeren moeten als gevolg van het feit dat hun adres is gepubliceerd. Het woord aanslag komt in de tweets niet voor. Waar gesproken wordt over ‘geweld tegen kinderen als collaterale schade’ en ‘bloedschade’, wordt dat gedaan door de ander, niet door eiser. Na de tweet over geweld tegen kinderen, reageert eiser expliciet met ‘Zijn kinderen kunnen uit logeren’. Daarvoor heeft hij al over [persoon] getweet dat die dan maar even bij familie moet slapen. Uit de tweets kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden geconcludeerd dat eiser een aanslag op de kinderen als collateral damage ziet of dat hij dat heeft verklaard.
De rechtbank trekt daarom de conclusie dat de politiemedewerker een onjuiste weergave heeft gegeven van wat eiser heeft verklaard in de tweets. Bij een dergelijke onjuiste weergave heeft eiser recht op rectificatie.
4.7
Voor zover verweerder heeft gesteld dat eiser geen belang meer heeft bij zijn verzoek, omdat de gewraakte verklaring inmiddels ouder is dan vijf jaar en daarom moet worden verwijderd op grond van artikel 8, zesde lid, van de Wpg, volgt de rechtbank dat niet. In dit geval zijn de stukken niet verwijderd, ze zijn immers nog aan de rechtbank overgelegd en maken onderdeel uit van het rechtbankdossier van de gemachtigde van verweerder. Ook is verwijdering niet hetzelfde als vernietiging. Verwijderde stukken kunnen beperkt toegankelijk blijven. Verder worden stukken niet altijd verwijderd, zo heeft verweerder beaamd, omdat er niet door alle medewerkers steeds consistent op wordt gelet. Verder vindt de rechtbank van belang dat informatie waarvan de bron is verwijderd of zelfs vernietigd, nog wel kan blijven voortleven op andere wijze, zoals in de hoofden van medewerkers en bij instanties aan wie die informatie is verstrekt. Eiser houdt daarom belang bij interne en externe rectificatie.
4.8
De rechtbank vindt dus dat eiser nog steeds belang heeft bij rectificatie en is van oordeel dat zijn verzoek om rectificatie ten onrechte is afgewezen. De gevolgen hiervan beschrijft de rechtbank hieronder, bij de conclusie.
Redelijke termijn
5.1
Eiser heeft in deze zaak verzocht om schadevergoeding, omdat de termijn waarbinnen op het beroep had moeten worden beslist is overschreden. Dat verzoek zal worden toegewezen met een bedrag van € 500,-. De rechtbank betreurt de termijnoverschrijding. Hieronder volgt de toelichting.
5.2
In een geval als dit, waarin gelet op het rechtstreeks beroep geen bezwaarprocedure heeft plaatsgevonden, mag de behandeling van een beroep ten hoogste twee jaar duren. [3] Eiser heeft zijn beroepschrift ingediend op 24 maart 2020 en de zaak komt met deze uitspraak ten einde op 23 september 2022. Dit betekent dat de beroepsprocedure in totaal twee jaar en bijna 6 maanden heeft geduurd. Er is geen bijzondere reden om aan te nemen dat de beroepsprocedure bij de rechtbank in totaal meer dan twee jaar had mogen bedragen.
5.3
De vergoeding voor de overschrijding van de redelijke termijn bedraagt € 500,- per half jaar. In deze zaak is de redelijke termijn met bijna een half jaar overschreden, zodat eiser recht heeft op een vergoeding van immateriële schade van € 500,-. De veroordeling komt ten laste van de Staat.
De zaak geregistreerd onder nummer AMS 20/3880: het inzageverzoek
Ontstaan en omschrijving van het geschil
6.1
In zijn verzoek van 31 oktober 2019 heeft eiser (naast de al besproken rectificatie) ook verzocht om afschriften van alle mutaties/documenten en bronnen in relatie tot de uitspraak die eiser over de kinderen van [persoon] zou hebben gedaan. Met verzoeken van 20 februari 2020, 26 maart 2020 en 1 april 2020 heeft eiser zijn verzoek herhaald en verzocht om inzage ter onderbouwing van zijn beroep tegen het bestreden besluit 1.
6.2
Met het bestreden besluit 2 heeft verweerder het verzoek van eiser om inzage, toegewezen op grond van artikel 25 van de Wpg. Verweerder heeft bij uitzondering ook een afschrift verstrekt van het mutatierapport. Dit, omdat het mutatierapport slechts drie zinnen bevat, een samenvatting is van eisers eigen aangifte en vanwege de toenmalige door de overheid ingestelde corona-maatregelen. Daarnaast heeft verweerder een afschrift van het proces-verbaal van aangifte aan eiser verstrekt.
6.3
Eiser heeft verder op 28 maart 2022 inzage gehad in de gelakte versie van het
e-mailbericht van 9 juni 2017 en de onderliggende tweets (screenshots).
6.4
Eiser heeft in de kern aangevoerd dat, gelet op zijn ervaringen, er meer documenten en gegevens moeten zijn waarin de onjuiste weergave van zijn verklaring staat. Met duwen en trekken komt steeds nieuwe informatie naar boven, zo is ook in deze procedure weer gebleken.
De beoordeling door de rechtbank
7.1
De rechtbank is van oordeel dat eiser in zijn beroep terecht heeft gesteld dat de inzage niet volledig is geweest. Verweerder heeft immers documenten gevonden die nog niet ter inzage waren aangeboden. Dat er daarna nog steeds onvolledige inzage is geboden volgt de rechtbank niet. Aan het eind, bij de conclusie geeft de rechtbank aan tot welke gevolgen dit leidt. Hieronder volgt eerst de toelichting van de rechtbank.
7.2
De rechtbank overweegt eerst dat bij deze rechtbank nog een procedure van eiser aanhangig is (geregistreerd onder zaaknummers AMS [zaaknummer] en AMS [zaaknummer] ) die gaat over een eerder, breder ingestoken inzageverzoek van eiser aan verweerder. Dit verzoek betreft alle gegevens die over hem zijn verwerkt. De gegevens waar het hier om gaat vallen ook onder dat eerdere verzoek.
7.3
Het verzoek om inzage in deze procedure is daarmee (voor dit specifieke onderdeel over de gewraakte verklaring) een herhaald verzoek van eiser als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. Verweerder heeft inhoudelijk op dit verzoek beslist en de rechtbank toetst de beslissing van verweerder op haar beurt ook inhoudelijk. De rechtbank merkt hierbij op dat de in deze zaak verstrekte en ter inzage aangeboden stukken, door verweerder ook in de voormelde aanhangige beroepsprocedure moeten worden ingebracht (voor zover nodig onder verzoek van geheimhouding).
7.4
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat er bij verweerder (nog steeds) meer stukken moeten zijn waarin de onjuiste verklaring staat. Op grond van vaste rechtspraak is, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, het in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, dat document toch onder het bestuursorgaan berust. [4]
7.5
Volgens verweerder zijn er niet meer politiemutaties en/of documenten waarin de verklaring staat, anders dan de e-mail van 9 juni 2017 en de screenshots van de tweets. Verweerder heeft in de interne datasystemen gezocht op ‘collateral damage’, eisers naam en de naam [persoon] . Naar aanleiding van het beroep is de gemachtigde van verweerder verder op zoek gegaan naar de interne bron bij de politie en uitgekomen bij de politiemedewerker die de e-mail van 9 juni 2017 heeft opgesteld. Deze medewerker heeft, als medewerker van CTER, zelf digitaal onderzoek gedaan en de tweets beoordeeld en verwerkt. Er is geen verdere analyse gedaan van de tweets, noch is er strafrechtelijk onderzoek naar ingesteld. De e-mail van 9 juni 2017 van de politiemedewerker had (alleen) tot doel de gemeente Amsterdam te informeren over de situatie rondom eiser. Verweerder wijst daarbij op het einde van de e-mail, waar wordt geconcludeerd dat er volgens de medewerker geen aanleiding bestaat eiser op te nemen in de zogenoemde radicaliseringsaanpak.
7.6
Deze toelichting vindt de rechtbank geloofwaardig en afdoende. Eiser heeft gesteld dat hij bij een eerdere inzage de gewraakte verklaring op meerdere plekken in zijn dossier heeft gezien, maar wist op zitting desgevraagd niet waar precies, of in welk stuk. De rechtbank ziet daarin geen aanleiding aan de toelichting van verweerder te twijfelen. Volgens eiser moet er nog een bericht zijn van de Dienst Regionale Informatie Organisatie (DRIO). DRIO vangt binnen de politie tweets op van het internet en zet ze intern door. DRIO heeft volgens eiser zelf al de onjuiste verklaring aan de tweets verbonden en dat intern doorgezonden, want dat is de manier waarop de politie werkt. Dit betoog van eiser heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank op zitting voldoende weerlegd. Getuige de toelichting van verweerder is de desbetreffende politiemedewerker geraadpleegd. Hij heeft zelf onderzoek gedaan en zich direct gebaseerd op de tweets en niet op duidingen van een ander.
7.7
Dat, zoals eiser stelt, de originele tweets ontbreken en er alleen een screenshot van de tweets bij de e-mail zit, maakt de conclusie niet anders. De tweets zelf zijn niet onjuist. Uit de toelichting van verweerder blijkt voldoende dat de politiemedewerker de bron van de onjuiste weergave is geweest en dat die onjuiste weergave ook door zijn toedoen bij de gemeente is gekomen, waar eiser er vervolgens kennis van heeft genomen. Dat er nog meer bronnen zijn is niet aannemelijk geworden.
7.8
Voor zover eiser heeft verzocht om aanhouding van de behandeling van het beroep om zijn stelling dat er stukken ontbreken nader te onderbouwen, ziet de rechtbank omwille van de efficiëntie en voortgang daartoe geen aanleiding. Eiser is voldoende in staat geweest zijn beroep tijdig te onderbouwen. Bovendien loopt nog het rechtbankonderzoek in de zaken met het bredere inzageverzoek, waarin de rechtbank zich nog zal buigen over alle daar door eiser ingebrachte argumenten.
7.9
Eiser wil graag afschriften van de stukken waarin de gewraakte verklaring staat. In dit geval zijn dat - nu niet aannemelijk is geworden dat er nog meer is - de tweets (screenshot) en de e-mail. Verweerder heeft hierover terecht gesteld dat artikel 25 van de Wpg geen recht geeft op schriftelijke verstrekking van over eiser verwerkte politiegegevens. [5] Verweerder heeft mogen volstaan met het geven van inzage. Artikel 24b van de Wpg en artikel 8 van het EVRM, waar eiser zich op beroept, staan hieraan niet in de weg. De rechtbank ziet niet in dat eiser in deze procedure in een nadeliger positie is gebracht bij de onderbouwing van zijn beroep, doordat hij geen afschriften heeft gekregen.
Conclusie in beide zaken
8.1
Het beroep tegen het bestreden besluit 1 is gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit 1 vernietigen. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien. Zij zal bepalen dat verweerder de vermelding dat hij een aanslag op de kinderen van [persoon] ‘collateral damage’ heeft genoemd, als opgenomen in de e-mail van 9 juni 2017, intern rectificeert. Verweerder moet ook andere instanties met wie de onjuiste verklaring is gedeeld (in ieder geval de gemeente Amsterdam en het OM), van de rectificatie op de hoogte stellen en dus onomwonden duidelijk maken dat de weergave in het e-mailbericht van 9 juni 2017 onjuist is. Desgewenst kunnen de (gelakte) tweets daarbij worden gevoegd.
8.2
Ook het beroep tegen het bestreden besluit 2 is gegrond en de rechtbank zal ook het bestreden besluit 2 vernietigen. Omdat het gebrek dat aan dit besluit kleefde inmiddels wel is hersteld, zal de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit 2 in stand laten.
8.3
Omdat de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit 2 gegrond verklaart, moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht aan hem vergoeden.
8.4
De rechtbank veroordeelt verweerder verder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.277,- (1 punt per beroepschrift (totaal 2 punten) en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Voor zover verweerder heeft betoogd dat geen proceskostenvergoeding is verschuldigd in de zaak tegen het bestreden besluit 1 (de zaak met nummer 20/3880 over de inzage), volgt de rechtbank dat niet. De rechtbank is met verweerder eens dat eiser eerder duidelijk had kunnen maken dat hij de gewraakte verklaring kende uit het dossier van de gemeente. Maar dat doet niet af aan de verantwoordelijkheid van verweerder om alle relevante stukken zelf boven tafel te krijgen. Al in het verzoek van
31 oktober 2019 verzocht eiser om
alledocumenten waarin de gewraakte verklaring stond.
8.5
De rechtbank zal tot slot de Staat veroordelen tot betaling van € 500,- aan schadevergoeding aan eiser, vanwege overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen op het beroep tegen het bestreden besluit 1 (de zaak met nummer 20/1765) had moeten worden beslist.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 1 gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit 1;
  • bepaalt dat verweerder de vermelding dat eiser een aanslag op de kinderen van [persoon] ‘collateral damage’ heeft genoemd, als opgenomen in de e-mail van 9 juni 2017, intern rectificeert. Verweerder moet ook andere instanties met wie de onjuiste verklaring is gedeeld van de rectificatie op de hoogte stellen en dus onomwonden duidelijk maken dat de weergave in het e-mailbericht van
9 juni 2017 onjuist is;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit 1;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 2 gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit 2;
  • bepaalt dat de rechtgevolgen van het bestreden besluit 2 in stand blijven;
  • draagt verweerder op het in de zaak met nummer 20/3880 betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.277,-.
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden in de zaak onder nummer 20/1765 tot het betalen van een schadevergoeding van € 500,- aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.L. Fernig-Rocour, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.S. Soylu, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 september 2022.
De griffier is verhinderd te tekenen rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Bijlage

de Wet politiegegevens (Wpg)

Artikel 8. (uitvoering van de dagelijkse politietaak)
Politiegegevens kunnen worden verwerkt met het oog op de uitvoering van de dagelijkse politietaak gedurende een periode van één jaar na de datum van de eerste verwerking.
Voor zover dat noodzakelijk is met het oog op de uitvoering van de dagelijkse politietaak kunnen politiegegevens ten aanzien waarvan de in het eerste lid genoemde termijn is verstreken geautomatiseerd worden vergeleken met politiegegevens die worden verwerkt op grond van het eerste lid teneinde vast te stellen of verbanden bestaan tussen de betreffende gegevens. De gerelateerde gegevens kunnen verder worden verwerkt met het oog op de uitvoering van de dagelijkse politietaak.
Voor zover dat noodzakelijk is met het oog op de uitvoering van de dagelijkse politietaak kunnen politiegegevens ten aanzien waarvan de in het eerste lid genoemde termijn is verstreken in combinatie met elkaar worden verwerkt teneinde vast te stellen of verbanden bestaan tussen de betreffende gegevens. Indien zulke verbanden bestaan kunnen de gerelateerde gegevens verder worden verwerkt met het oog op de uitvoering van de politietaak.
Politiegegevens, die worden verwerkt op grond van het eerste, tweede en derde lid, kunnen ter beschikking worden gesteld voor verdere verwerking op grond van de artikelen 9, 10 en 12.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de categorieën van gegevens op basis waarvan politiegegevens vergeleken kunnen worden.
De politiegegevens, die zijn verwerkt op grond van het eerste, tweede en derde lid, worden vernietigd zodra zij niet langer noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de dagelijkse politietaak en worden in ieder geval uiterlijk vijf jaar na de datum van eerste verwerking verwijderd.
Artikel 25. (recht op inzage)
1. De betrokkene heeft het recht om op diens schriftelijke verzoek van de verwerkingsverantwoordelijke binnen zes weken uitsluitsel te verkrijgen over de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens en, wanneer dat het geval is, om die persoonsgegevens in te zien en om informatie te verkrijgen over:
a. de doelen en de rechtsgrond van de verwerking;
b. de betrokken categorieën van politiegegevens;
c. de vraag of de deze persoon betreffende politiegegevens gedurende een periode van vier jaar voorafgaande aan het verzoek zijn verstrekt en over de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de gegevens zijn verstrekt, met name ontvangers in derde landen of internationale organisaties;
d. de voorziene periode van opslag of indien dat niet mogelijk is, de criteria om die termijn te bepalen;
e. het recht te verzoeken om rectificatie, vernietiging of afscherming van de verwerking van hem betreffende politiegegevens;
f. het recht een klacht in te dienen bij de Autoriteit persoonsgegevens, en de contactgegevens van die autoriteit;
g. de herkomst, voor zover beschikbaar, van de verwerking van hem betreffende politiegegevens.
2. De verwerkingsverantwoordelijke kan zijn beslissing voor ten hoogste vier weken verdagen, dan wel voor ten hoogste zes weken indien blijkt dat bij verschillende regionale eenheden of bij de landelijke eenheid van de politie politiegegevens over de verzoeker worden verwerkt. Van de verdaging wordt schriftelijk mededeling gedaan
Artikel 28 (recht op rectificatie en vernietiging van politiegegevens)
De betrokkene heeft het recht op diens schriftelijke verzoek van de verwerkingsverantwoordelijke rectificatie van de hem betreffende onjuiste politiegegevens te verkrijgen en, rekening houdend met het doel van de verwerking, het recht om onvolledige politiegegevens te laten aanvullen, onder meer door middel van een aanvullende verklaring. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.
De betrokkene heeft het recht op diens schriftelijke verzoek van de verwerkingsverantwoordelijke zonder onnodige vertraging vernietiging van de hem betreffende politiegegevens te verkrijgen indien de gegevens in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt of om te voldoen aan een wettelijke verplichting. In plaats van vernietiging draagt de verwerkingsverantwoordelijke zorg voor afscherming als:
a. de juistheid van de gegevens door de betrokkene wordt betwist en de juistheid of onjuistheid niet kan worden geverifieerd, in welk geval de verwerkingsverantwoordelijke de betrokkene informeert voordat de afscherming wordt opgeheven, of
b. de gegevens moeten worden bewaard als bewijsmateriaal.
3. De verwerkingsverantwoordelijke stelt de betrokkene binnen vier weken schriftelijk in kennis met betrekking tot de opvolging van zijn verzoek.
4. De verwerkingsverantwoordelijke geeft de rectificatie van de onjuiste politiegegevens door aan de bevoegde autoriteit van wie de gegevens afkomstig zijn.
5. Indien de verwerkingsverantwoordelijke politiegegevens heeft gerectificeerd, vernietigd of afgeschermd, stelt hij de ontvangers daarvan in kennis.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van 2 mei 2022 van deze rechtbank, ECLI:NL:RBAMS:2022:2944.
2.Vglk de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 31 augustus 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR6338 en 25 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2503.
3.Zie de uitspraken van de Afdeling van 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:188 (grote kamer) en 18 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2815.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 28 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2555.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 23 februari 2022: ECLI:NL:RVS:2022:574.