ECLI:NL:RBAMS:2022:5549

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 juli 2022
Publicatiedatum
23 september 2022
Zaaknummer
13/113411-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van dubbele strafbaarheid en de voorwaarden van het Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 juli 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Provinciaal Gerechtshof Alicante in Spanje. De opgeëiste persoon, geboren in 1969 en met de Nederlandse nationaliteit, werd verdacht van strafbare feiten die naar Spaans recht strafbaar zijn, maar waarbij de rechtbank twijfels had over de dubbele strafbaarheid. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering is behandeld op een openbare zitting op 7 juli 2022, waarbij de officier van justitie en de raadsman aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB betrekking heeft op feiten die onder de lijst van bijlage 1 van de Overleveringswet vallen, maar dat één van de feiten, namelijk fraude met elektriciteit, alleen met een geldboete is bedreigd en niet voldoet aan de eisen van artikel 2 van de Overleveringswet. De rechtbank oordeelde dat de overlevering voor dit feit moest worden geweigerd, omdat het feit niet voldoet aan de voorwaarden voor overlevering zoals gesteld in de Overleveringswet. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de overlevering voor de andere feiten wel kon worden toegestaan, omdat deze wel voldeden aan de eisen van de Overleveringswet.

De rechtbank heeft ook de garantie van de Spaanse autoriteiten beoordeeld met betrekking tot de mogelijkheid dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland zou kunnen uitzitten. De rechtbank concludeerde dat de garantie voldoende was en dat er geen weigeringsgronden waren voor de overige feiten. De rechtbank heeft uiteindelijk de overlevering toegestaan voor de feiten die wel voldeden aan de eisen, maar geweigerd voor het feit van fraude met elektriciteit.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/113411-22
RK nummer: 22/2600
Datum uitspraak: 21 juli 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 13 mei 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 2 maart 2022 door de Tweede Kamer van het Provinciaal Gerechtshof Alicante (Spanje) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1969,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 7 juli 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. R. Zilver, advocaat te Utrecht.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een besluit tot opsporing, aanhouding en inhechtenisneming van 19 februari 2019 van de Tweede Kamer van het Provinciaal Gerechtshof Alicante van Onderzoeksrechter te Villajoya (Spanje).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Spaans recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.1 Strafbaarheid: feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen
Daaruit zou moeten volgen dat op deze feiten naar het recht van Spanje een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
De rechtbank constateert, met de officier van justitie en de raadsman, dat in het EAB is vermeld dat op het feit ex artikel 255 van het Spaanse wetboek (frauderen met elektriciteit) in Spanje een geldboete staat. Gelet hierop kan dit feit niet als lijstfeit worden aangemerkt.
De omstandigheid dat een feit, ondanks het oordeel van de uitvaardigende justitiële autoriteit, niet een lijstfeit oplevert, kan niet zonder meer tot weigering van de overlevering voor dat feit leiden. In een dergelijk geval moet de rechtbank immers nagaan of dat feit strafbaar is naar Nederlands recht. [1]

4.2 Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden geweigerd, allereerst omdat het feit dat voortvloeit uit het Spaanse artikel 255 lid 1 ‘frauderen met elektriciteit’ niet naar Nederlands recht strafbaar is, en daarnaast omdat volgens het Spaanse strafrecht hier alleen een geldboete op staat en geen vrijheidsstraf.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering voor alle feiten kan worden toegestaan, ook voor het feit ex artikel 255 lid 1 van het Spaanse wetboek van strafrecht. Het feit is naar Nederlands recht strafbaar en uit de aanvullende informatie van de Spaanse autoriteiten blijkt dat er bij het niet voldoen van de geldboete sprake is van vervangende hechtenis, waardoor er sprake is van een vrijheidsstraf. De officier van justitie verwijst in dit verband naar een uitspraak van deze rechtbank. [2]
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt als volgt. Het feit kan niet aangeduid worden als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt nu geen sprake is van een strafmaximum van ten minste drie jaren. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat het feit ook naar Nederlands recht strafbaar is en oplevert:
diefstal in vereniging
Het feit is dus ook naar Nederlands recht strafbaar, maar artikel 2, eerste lid, OLW in samenhang gelezen met artikel 2, eerste lid, van het Kaderbesluit 2002/584/JBZ (Kaderbesluit) dient, gelet op het gebruik van het woord ‘slechts’, zo te worden geïnterpreteerd dat uit deze bepaling voortvloeit dat een EAB niet kan worden uitgevaardigd voor een feit waarop naar de wet van de uitvaardigende lidstaat uitsluitend een geldboete is gesteld.
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat blijkens de aanvullende informatie van de Spaanse autoriteiten van 22 juni 2022 de maximumstraf ten aanzien van het feit ex artikel 255 lid 1 van het Spaanse wetboek van strafrecht
uitsluitendbestaat uit een geldboete, waarbij mogelijk vervangende hechtenis kan worden toegepast. De uitspraak waarnaar de officier van justitie verwijst heeft betrekking op een geheel andere situatie, namelijk een executie-EAB, dus een geval waarin de vervangende vrijheidsstraf al was opgelegd. In de zaak van de opgeëiste persoon gaat het echter om een vervolgings-EAB waarbij nog geen rekening kan worden gehouden met de duur van een mogelijke vervangende hechtenis. Er is daarmee sprake van een feit dat alleen met een geldboete is bedreigd.
Omdat het feit ex artikel 255 lid 1 van het Spaanse wetboek van strafrecht niet voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en het bepaalde in artikel 7, vierde lid, OLW niet van toepassing is, dient de overlevering voor dit feit te worden geweigerd [3] .

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
Het IRC heeft in dat verband bij e-mail van 31 mei 2022 de volgende vraag gesteld aan de Spaanse autoriteiten:
mr [opgeëiste persoon] is a Dutch national. As a consequence, pursuant to Article 5, paragraph 3 of the Framework Decision on the European arrest warrant (2002/584/JHA), and Article 6, paragraph 1 of the Dutch Surrender Act, the surrender may only be authorised after it can be guaranteed that, in case the wanted person after the surrender is sentenced to an unconditional and irrevocable prison sentence in Spain, he will be allowed to carry out this punishment in the Netherlands (pursuant to the European Framework Decision 2008/909/JBZ). I kindly request this guarantee of return.
In antwoord daarop heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit op 3 juni 2022 de volgende garantie gegeven:
in verband met dossier nr. 38/18 van dit Provinciale Gerechtshof van Alicante, Tweede Afdeling, en de verzochte informatie, als de overlevering afhankelijk is van het uitzitten van de mogelijke straf door [opgeëiste persoon] in Nederland, zou deze kamer gebonden zijn door de bepalingen van artikel 5, lid 3 van het Kaderbesluit betreffende het Europese Aanhoudingsbevel, en ermee instemmen.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat deze terugkeergarantie niet onvoorwaardelijk is gelet op de bewoordingen van de Spaanse autoriteit, zodat de overlevering moet worden geweigerd.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de hiervoor vermelde garantie voldoende is en dat sprake is van een onvoorwaardelijke terugkeergarantie. Zowel in de vraagstelling van het IRC van 31 mei 2022 als in het antwoord van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 3 juni 2022 wordt verwezen naar het Kaderbesluit. [4] Artikel 5, derde lid, Kaderbesluit laat geen ruimte voor voorwaardelijke terugkeergaranties. Uit de tekst van de terugkeergarantie blijkt genoegzaam dat de opgeëiste persoon na een onherroepelijke veroordeling zijn straf in Nederland kan uitzitten. De rechtbank verwerpt het verweer

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB heeft betrekking op feiten die geacht worden gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering in die situatie weigeren.
De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
  • het onderzoek is in Spanje aangevangen;
  • het bewijsmateriaal bevindt zich in Spanje;
  • de medeverdachten worden in Spanje vervolgd;
  • het Openbaar Ministerie is niet voornemens vervolging in te stellen voor de feiten uit het EAB;
  • de plantages bevinden zich in Spanje;
  • de verdovende middelen zijn in Spanje in beslag genomen.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn;
- de weigeringsgrond ertoe strekt te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten, vormt daarom het gegeven dat de feiten worden geacht gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan, met uitzondering van het feit ‘fraude met elektriciteit’ waarvoor de overlevering wordt geweigerd. Voor het feit ex artikel 255 lid 1 (fraude met elektriciteit) moet zij worden geweigerd.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Tweede Kamer van het Provinciaal Gerechtshof Alicante (Spanje) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB voor zover dat ziet op overtreding van de artikelen 368, 369 en 570, lid 1, van het Spaanse wetboek van strafrecht.
WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]voor het feit zoals dat omschreven is in onderdeel e van het EAB voor zover dat ziet overtreding van artikel 255 lid 1, van het Spaanse wetboek van strafrecht.
Aldus gedaan door
mr. P. van Kesteren, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.A. Potters, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 21 juli 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.HvJ EU 3 maart 2020, C-717/18, ECLI:EU:C:2020:142 (
2.Uitspraak van 5 augustus 2009, ECLI:NL:RBAMS:2009:9042.
3.Zie: rechtbank Amsterdam, 2 juni 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:3801
4.Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten.