ECLI:NL:RBAMS:2022:5545

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 juli 2022
Publicatiedatum
23 september 2022
Zaaknummer
13/096837-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot de rechten van de opgeëiste persoon

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 juli 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de District Court of Lublin in Polen. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in 1976 in Polen, die gedetineerd was in Nederland. De rechtbank heeft de zaak behandeld op openbare zittingen op 9 juni, 7 juli en heeft eerder een tussenuitspraak gedaan op 23 juni 2022. Tijdens de zittingen zijn de identiteit van de opgeëiste persoon en de grondslagen van het EAB onderzocht. De verdediging voerde aan dat de overlevering moest worden geweigerd op basis van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW), omdat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig was bij de rechtszittingen in Polen. De rechtbank oordeelde echter dat de opgeëiste persoon voldoende op de hoogte was van de procedure en dat hij zijn verdedigingsrechten had kunnen uitoefenen. De rechtbank concludeerde dat er geen schending van de verdedigingsrechten was en dat de overlevering kon worden toegestaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden waren. De beslissing om de overlevering toe te staan werd genomen, waarbij de rechtbank ook verwees naar eerdere uitspraken over de rechtsgang in Polen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/096837-22 (EAB II)
RK nummer: 22/2110
Datum uitspraak: 14 juli 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 19 april 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 9 november 2021 door
the District Court of Lublin(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1976,
verblijfadres: [adres], [plaats],
gedetineerd in de [detentieadres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting van 9 juni 2022
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 9 juni 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. F. Laros, advocaat te Rotterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Tussenuitspraak 23 juni 2022
De rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 23 juni 2022 het onderzoek heropend en voor onbepaalde tijd geschorst om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen een aantal vragen voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit over het proces dat heeft geleid tot de beslissing van
the Court of Appeal of Lublinvan 8 december 2020, gelet op artikel 12 OLW.
Zitting 7 juli 2022
De rechtbank heeft de behandeling met instemming van de partijen in gewijzigde samenstelling hervat op de openbare zitting van 7 juli 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. F. Laros, advocaat te Rotterdam, en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
judgment of the District Court of Lublin(Polen) van 13 juli 2018 (referentie: IV K 323/16). De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 4 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
Uit de aanvullende informatie van 1 juni 2022 van de uitvaardigende justitiële autoriteit blijkt dat
the Court of appeal of Lublinop 8 december 2020 uitspraak in hoger beroep heeft gedaan (IV K 323/16) waarbij voormeld vonnis in stand is gelaten.
De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest van
the Court of appeal of Lublinvan 8 december 2020 (hierna: arrest).
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de raadsman
De raadsman voert aan dat de overlevering van de opgeëiste persoon moet worden geweigerd gelet op artikel 12 OLW. De aanvullende informatie van 1 juli 2022 vermeldt niet of
the Court of appeal of Lublindefinitief uitspraak heeft gedaan. Het is voor de raadsman niet duidelijk hoe het zit met het ingestelde cassatieberoep en of de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten heeft kunnen uitoefenen. In de verstrekte informatie van 16 mei 2022 staat dat het cassatieberoep ‘
was not considered’ maar uit de aanvullende informatie van 1 juli 2022 blijkt niet wat daarmee wordt bedoeld.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft daartegen aangevoerd dat kan worden afgezien van weigering op grond van artikel 12 OLW, omdat overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon met zich brengt. De cassatieprocedure behelst geen hernieuwde inhoudelijke behandeling van de zaak. Uit de aanvullende informatie van 1 juli 2022 blijkt dat
the Court of Appeal of Lublinop 8 december 2020 definitief uitspraak heeft gedaan. De opgeëiste persoon was op de hoogte van de lopende procedure en hij heeft via zijn advocaat hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 13 juli 2018. De oproeping voor de zitting is naar het opgegeven adres verstuurd, maar de opgeëiste persoon heeft die oproeping niet ontvangen omdat hij naar het buitenland was vertrokken zonder iets te laten weten of contact te zoeken over het verdere verloop van de procedure. De opgeëiste persoon heeft op grond van het voorgaande zijn verdedigingsrechten voldoende kunnen uitoefenen.
Oordeel van de rechtbank
Uit de aanvullende informatie van 1 juni 2022 blijkt dat
the Court of Appeal of Lublinbij arrest van 8 december 2020 het vonnis in eerste aanleg heeft bevestigd. Verder blijkt daaruit dat raadsman van de opgeëiste persoon hiertegen cassatie had ingesteld waarna vermeld is dat “
the cassation appeal was not considered”. Uit de aanvullende informatie van 1 juli 2022 volgt dat
the Court of appeal of Lublinbij arrest van 8 december 2020 definitief uitspraak heeft gedaan over de schuld en de straf, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld (als bedoeld in het arrest HvJ EU 10 augustus 2017, ECLI:EU:C:2017:628 (Tupikas). De rechtbank zal daarom alleen het proces in hoger beroep dat geleid heeft tot het arrest van 8 december 2020 toetsen aan artikel 12 OLW.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van voornoemd arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. De rechtbank deelt het standpunt van de officier van justitie dat overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt. Zij acht daarbij het volgende van belang.
In de aanvullende informatie van 1 juli 2022 staat onder meer vermeld dat de opgeëiste persoon op 13 juli 2018 in persoon een brief van de rechtbank heeft ontvangen waarin hij geïnformeerd is over de verlenging van de vaste termijn om de overwegingen van het vonnis op te stellen. De (toegevoegde) advocaat van de opgeëiste persoon heeft vervolgens ten gunste van hem hoger beroep ingesteld tegen het vonnis in eerste aanleg. In de aanvullende informatie van 1 juni 2022 staat vermeld dat de opgeëiste persoon niet op de zitting in hoger beroep is verschenen, en dat de correspondentie over het hoger beroep verstuurd is naar het adres dat de opgeëiste persoon had opgegeven. Deze correspondentie is afgehaald door een huisgenoot van de opgeëiste persoon. Verder is vermeld dat de opgeëiste persoon blijkens een brief van hem van 11 december 2020 op de hoogte was van het arrest van 8 december 2020 omdat hij in die brief heeft aangegeven in cassatie te willen gaan.
Op grond van de hiervoor weergegeven informatie concludeert de rechtbank dat de opgeëiste persoon wist dat er een strafrechtelijke procedure tegen hem liep en van de mogelijkheden om hoger beroep in te stellen, waar ook van gebruik is gemaakt. Toch is de opgeëiste persoon naar het buitenland vertrokken zonder dat hij zich op de hoogte heeft gehouden over het verdere verloop van de hoger beroepsprocedure. Gelet op deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat overlevering een schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt, omdat hij uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces.
De rechtbank ziet daarom af van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren op grond van artikel 12 OLW en verwerpt het verweer van de raadsman.

4.Tussenuitspraak 23 juni 2022

De rechtbank verwijst naar haar tussenuitspraak van 23 juni 2022. Hierin heeft de rechtbank de strafbaarheid al beoordeeld. Deze overwegingen dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.

5.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [1]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook verder geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court of Lublin(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. P. van Kesteren, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.A. Potters, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 14 juli 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.