ECLI:NL:RBAMS:2022:5535

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 juni 2022
Publicatiedatum
23 september 2022
Zaaknummer
13/085134-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafrechtelijke procedures in Polen

Op 8 juni 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Regionale Rechtbank Jelenia Góra in Polen. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 11 april 2022 en betreft een vrijheidsstraf van twee jaar en vier maanden, opgelegd aan de opgeëiste persoon voor feiten die zijn omschreven in het EAB. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de procedure behandeld op een openbare zitting op 25 mei 2022, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsvrouw en een tolk.

De verdediging voerde aan dat de overlevering geweigerd moest worden op grond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW), omdat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de zitting die leidde tot het vonnis in Polen. De officier van justitie betoogde echter dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure en dat zijn verdedigingsrechten niet geschonden waren. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen, er voldoende informatie was die aantoonde dat hij op de hoogte was van de strafrechtelijke procedure en dat hij niet onzorgvuldig was geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid.

De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden waren die aan de overlevering in de weg stonden. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan, waarbij zij ook opmerkte dat er geen gewoon rechtsmiddel openstond tegen deze uitspraak. De beslissing is genomen in het kader van de internationale rechtsbijstand en de samenwerking tussen de lidstaten van de Europese Unie.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/085134-22
RK nummer: 22/1943
Datum uitspraak: 8 juni 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 11 april 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 17 maart 2022 door
the Regional Court Jelenia Góra(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1984,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 25 mei 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S. Önemli, advocaat te Utrecht, als waarnemer voor mr. R. Zilver, ook advocaat te Utrecht en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
judgment delivered by the Regional Court Jelenia Góravan 7 februari 2020, referentienummer III K62/19.
Daarnaast wordt melding gemaakt van een beslissing van
the Regional Court in Jelenia Goravan 16 juni 2021, referentienummer III K 5/21.
De overlevering wordt verzocht, ten aanzien van het vonnis met referentienummer III K62/19, ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaar en vier maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Tevens wordt de overlevering verzocht, ten aanzien van de beslissing met referentienummer III K 5/21, ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Pools recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Ten aanzien van het vonnis met referentienummer III K62/19
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 12 OLW. De opgeëiste persoon was niet aanwezig op de zitting die tot dit vonnis heeft geleid, terwijl ook geen sprake was van één van de in artikel 12 onder a tot en met d OLW genoemde omstandigheden. De oproepingen zijn naar zijn adres gezonden, maar niet door hem in ontvangst genomen. De opgeëiste persoon heeft niet geprobeerd zich aan het proces te onttrekken of aan de betekening van de stukken. Dit betekent dat de opgeëiste persoon niet van zijn verdedigingsrechten gebruik heeft kunnen maken en hij niet op de hoogte is geweest van het proces.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie betoogt dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW zich voordoet, maar dat er redenen zijn om af te zien van de bevoegdheid om deze weigeringsgrond toe te passen. De opgeëiste persoon was op de hoogte van de procedure, is verhoord ten aanzien van het feit, heeft een adres opgegeven in de voorprocedure en is geïnstrueerd over de verplichting om een eventuele adreswijziging door te geven. Verder is de oproep naar het door hem opgegeven adres verstuurd. Zijn verdedigingsrechten zijn daarom niet geschonden, aldus de officier van justitie.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. Evenmin is een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering op basis van artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van deze bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij vindt daarbij het volgende van belang.
Uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 17 mei 2022 volgt dat de opgeëiste persoon in deze strafzaak op 6 november 2017 is verhoord bij de Poolse officier van justitie. Bij dit verhoor heeft hij een adres opgegeven en is hij geïnstrueerd over zijn rechten en plichten als verdachte, in het bijzonder over de wijze waarop hij bereikbaar voor justitie moest blijven. Hij is daarbij expliciet gewezen op de omstandigheid dat hij bereikbaar moest blijven op zijn adres voor oproepingen van justitie, dat hij eventuele adreswijzigingen moest doorgeven en hij is gewezen op de consequenties van het niet voldoen aan deze verplichtingen. Hij heeft het proces-verbaal van dit verhoor ondertekend. Daaruit volgt dat hij op de hoogte was van de verdenking en de in te stellen strafrechtelijke procedure. Dit strookt ook met de eigen verklaring van de opgeëiste persoon bij zijn voorgeleiding bij de officier van justitie op 11 april 2022. Blijkens het EAB is de oproep voor de zitting naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres gestuurd.
Hieruit volgt dat de opgeëiste persoon niet alleen op de hoogte was van de strafrechtelijke procedure, maar ook dat hij er op zijn minst rekening mee moest houden dat hij op het door hem opgegeven adres officiële correspondentie over (het vervolg van) die procedure kon ontvangen. Gelet op deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat overlevering een schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt, omdat hij, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces dat tot zijn veroordeling heeft geleid, op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie.
Ten aanzien van de beslissing met referentienummer III K 5/21
De raadsvrouw stelt zich verder op het standpunt dat artikel 12 OLW ook op de beslissing tot voorlopige hechtenis (III K 5/21) van toepassing is en dat overlevering ook om die reden geweigerd moet worden.
De rechtbank merkt op dat artikel 12 OLW niet ziet op een beslissing tot voorlopige hechtenis. Uit het artikel - dat een implementatie betreft van artikel 4 bis van het Kaderbesluit 2002/584/JBZ
-valt af te leiden dat het gaat om het (waarborgen van het) aanwezigheidsrecht van een opgeëiste persoon bij de inhoudelijke behandeling van zijn strafproces. De rechtbank verwerpt het verweer.

4.Strafbaarheid: feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Deze feiten vallen op deze lijst onder nummers 1, 5 en 14, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie;
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen;
moord en doodslag, zware mishandeling.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

Ten aanzien van de beslissing met referentienummer III K 5/21
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [1]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat - noch die doen vermoeden dat - die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld en bestaat er ook geen aanleiding om aanvullende gegevens op te vragen. [2]

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook verder geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court Jelenia Góravoor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. R. Godthelp en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. Rus, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 8 juni 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.. Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, parketnummer 13/751539-21 (ECLI:NL:RBAMS:2022:1794), r.o. 4.4.
2.. Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, parketnummer 13/751539-21 (ECLI:NL:RBAMS:2022:1793), onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (